Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize om de Wereld, gedaan in de jaren 1803 tot 1806, op bevel van Alexander den Eersten, Keizer van Rusland, door den Kapitein der Keizerlijke Marine, A.J. von Krusenstern. IIde Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1812. In gr. 8vo. 290 Bl. f 2-18-:Wij lieten den Russischen Scheepsvoogd te KamtschatkaGa naar voetnoot(*), van waar hij, na een langer verblijf dan hij verwacht had, de reis naar Japan aanvaardde. Hoogelijk roemt hij den Gouverneur van Kamtschatka; en de wijze, waarop deze hem van leeftegt enz. verzorgde, was edelmoedig. De zeereis gaf gelegenheid om onderzoek te doen naar bij sommigen vermelde Eilanden op die hoogte en breedte, welke hij, na veel opspeurens, niet aantrof. De ontdekking der kust van Japan ging van stormen vergezeld, die allerverschrikkelijkst waren; de barometer was tot 27 duimen gedaald: welk eene ontzettende laagte! - De Japansche kust ontdekking, met veel waarnemingen, wordt uitvoerig beschreven; zoo ook de straat van Diemen, met de Eilanden daarin. Wij | |
[pagina 401]
| |
schrijven eene algemeene aanmerking af: ‘Daar wij op een zeer kleinen afstand van het land zeilden, hadden wij een volkomen duidelijk gezigt van vele schilderachtige oorden, die, naar mate het schip eene andere rigting kreeg, elkander snel afwisselden. Het geheele land bestaat uit hoogten, die zich nu eens in de gedaante van piramiden, dan van een koepel of kegel vertoonen. - Zoo verkwistende de Natuur in het verfraaijen van dit oord geweest is, zoo veel hebben ook nog de vlijt en nijverheid der Japannezen daartoe bijgedragen. Niets kan waarlijk in vergelijking komen met het regelmatig bebouwen en beplanten, dat men hier allerwegen ontdekt. Dat de dalen met alle vlijt bearbeid zijn, dit zou onze verwondering niet zoo zeer hebben gewekt, daar men ook in Europesche landen, waar de landbouw niet veracht wordt, den grond, die voor het bebouwen vatbaar is, niet onnut laat liggen; maar hier zagen wij niet alleen de bergen tot op derzelver toppen, maar ook de kruin der rotsen, die den oever van de kust begrenzen, met de schoonste akkers en plantsoenen bedekt, welke met de zwartachtige en donkere rotsklompen, die hun ten grondslage dienden, een zeer in 't oogloopend en voor ons gezigt geheel ongewoon contrast opleverden.’ - Een ander voorwerp, dat hunne verwondering wekte, was eene laan van hooge boomen, die, zoo ver het oog reikte, in dezelfde rigting met de kust, over berg en dal liepen. Op zekeren afstand zag men prieeltjes, waarschijnlijk bestemd om tot rustplaatsen te dienen voor de wandelaren. Elders ontdekte hij dergelijke beplantingen. - Veel vond hij op deze vaart in de ligging der Eilanden enz. te verbeteren, en onvermëlde op te noemen. Hij merkt op, dat de Hollanders, die jaarlijks het Eiland Meacsima voorbij zeilen, waarschijnlijk hetzelve op hunne kaarten naauwkeurig geteekend hebben; ‘dan, deze kaarten zijn niet in 't licht gegeven, en de Aardrijkskundigen krijgen dus de eerste juiste kennis van de ware ligging der kusten van Japan, in den | |
[pagina 402]
| |
omtrek van Nangasaky, door eene Natie, van welke zij het waarschijnlijk het minst verwachteden.’ Na deze zeereis stappen wij met krusenstern op de Japansche kust aan land. Niet vriendelijk voor de Hollanders was des Russischen Scheepsvoogds aanmerking, zoo even wegens de kaarten bijgebragt. Dan men treft wederkeerig, bij de Hollandsche scheepsreizigers, over de zeekaarten der Engelschen, dergelijke en nog veel sterker aanmerkingen aan. Klagtig valt hij over de schaarschheid van de berigten der Hollanderen wegens Japan; wraakt ten hoogste den vernederenden staat, welken zij zich aldaar getroosten. Geen woord, echter, rept hij van het Jesumi, zoo men wil den Hollanderen in Japan afgevorderd, en waaraan zij gezegd worden zich te moeten onderwerpen; daarin bestaande, dat zij een christus - beeld en een van maria, onder het oog van regterlijke getuigen, met voeten tredenGa naar voetnoot(*). - Krusenstern's opmerking ontgaat niet, dat wij geene beschrijvingen van Japan hebben, dan die door vreemdelingen vervaardigd zijn; te weten, die van kaempfer en thunbergGa naar voetnoot(†). Het algemeen verslag, 't geen krusenstern van | |
[pagina 403]
| |
der Russen onthaal te Nangasaky geeft, luidt woordelijk: ‘Schoon wij zeker verwachtten, dat wij meer vrijheid zouden bekomen, dan men aan de Hollanders gewoon is toe te staan, vonden wij ons daarin echter zeer bedrogen. Deze geringe vrijheid, die men slechts dán met dien naam bestempelen kan, wanneer men dezelve met onzen beperkten toestand op het schip vergelijkt, en die ons in 't begin zoo verachtelijk voorkwam, dat wij dezelve met verontwaardiging van de hand zouden gewezen hebben, indien zij ons ware aangeboden onder voorwaarde van niets meer te vorderen, zelfs die weinige vrijheid werd ons volstrekt geweigerd, en den tijd van ons verblijf bragten wij, in den letterlijken zin, in eene gevangenis door, van welke de Gezant zoo min als de minste der Matrozen bevrijd bleef. Men ziet nu duidelijk, dat het juist daardoor, vooral voor hen, die op het schip woonden, onmogelijk was, zelfs onvolledige berigten te verzamelen, daar de eenige bronnen van dezelve, de Hollandsche Tolken, niet op het schip mogten komen, zoo lang de Gezant aan land was. - De Lezer kan derhalve geene bevredigende berigten ten aanzien van Japan van mij verwachten, schoon wij ons aldaar meer dan zes maanden opgehouden hebben.’ Lezenswaardig is ondertusschen hetgene hij ons medededeelt, na eene korte schets gegeven te hebben van der Russen gevangenis en het achterdochtig gedrag der Japannezen. Hij verzwijgt de gunsten niet, welke de Gezant ontving; deze worden, in vergelijking met hetgeen de Hollanders genieten, opgeteld. Voorts mogten zij niet alleen niet aan land gaan, maar zelfs niet op een kleinen afstand rondsom het schip varen. De gemeenschap met de Kapiteins der Hollandsche schepen werd volstrekt verboden. Bezwaarlijk kon de Gezant van de Japansche Regering verwerven, onder zeer strikte bepalingen, een berigt aan zijnen Keizer af te vaardigen met de schepen, die naar Batavia vertrokken: dezen Kapiteinen was het verboden, op der Russen vragen een | |
[pagina 404]
| |
enkel woord te antwoorden; de toewensching eener gelukkige reize werd alleen door eene beweging met den roeper beantwoord. De woning, den Gezant vergund, was zoo beschut en omzet, dat de zeven torens te Konstantinopel bezwaarlijk zoo wel bewaakt konden worden. - Bij een bezoek van Banjos aan boord, bevonden zich het Opperhoofd der Hollandsche Factorij, twee Hollandsche Kapiteins en een Baron pabst. Dezer onderdanige, vernederende houding wordt beschreven; te vergeefs zochten de Japannezen den Russischen Zeevoogd tot iets dergelijks te bewegen. Na eene algemeene korte beschrijving van de Japannezen, ontmoeten wij verdere bezoeken aan boord, waarbij zich weder Hollanders bevonden, en onder dezen de Kapitein musquetier, hier beschreven als een man, die het Engelsch, Fransch en Duitsch zeer goed sprak en een kundig Zeeöfsicier scheen te zijn. ‘Maar,’ voegt er krusenstern bij, ‘hoe zeer moest het mij niet smarten, dat het voortzetten dezer kennismaking, door de achterdochtige voorzigtigheid der Japannezen, onmogelijk werd gemaakt!’ Bij het vertrek der twee Hollandsche schepen kwam een nieuw bevel, om in geen geval eene boot aan derzelver boord te mogen zenden, en eene waarschuwing van de Hollandsche salutschoten niet te beantwoorden: eene hoogst belagchelijke voorzorg, daar hun het kruid op bevel des Gouverneurs was ontnomen. De schoten ten afscheidsgroet, ten getale van ten minste 400, duurden, bij kleine tusschenpoozen, zes uren. Na veel uitstels voer de Gezant statelijk naar land in eene allerprachtigst opgesierde boot, te zijner afhalinge bestemd; dan naanwelijks was hij aan land gestapt, naauwelijks had hij zijne woning betreden, of de poorten aan beide de zijden werden gesloten, en bij den ondergang der zonne de sleutels aan den Gouverneur gezonden. - De berigten van den Chineschen handel, zoo verre hij dezelve bekomen kon, deelt de Schrijver | |
[pagina 405]
| |
mede. Ook de Chinezen vinden zich aan de grootste onbeschoftheden blootgesteld. Van 's Gezants voornemen om naar Jeddo te reizen kwam niets. Een Gemagtigde des Keizers stond te Nangasaky te komen, en dan zou het schip zoo ras mogelijk moeten vertrekken. Den Russen stond het niet vrij, het geringste in Japan te koopen; de Keizer zou al het noodige bezorgen. De Gevolmagtigde daagde op. Geschillen over de ceremonie, welke bij de gehoorgeving zoude plaats hebben, duurden eenige dagen. Zij hadden den uitslag, dat de Gezant voor den Vertegenwoordiger een Europeesch en niet een Japansch compliment zou maken. Evenwel moest de Gezant zich laten welgevallen, zonder degen of schoenen te verschijnen. Ook wilde men hem geen stoel of zitplaats, naar de Europesche manier, toestaan; maar hij moest, tegen over den Gouverneur en den Gevolmagtigden, op zijne hurken op den vloer zitten: eene houding, die, voor een Europeër, niet van de gemakkelijkste is. Men vergelijke met die vernedering des Russischen Gezants de eenigzins satyrieke beschrijving van die der Hollanderen, bl. 70. De uitslag dezer Bezendinge geeft de Zeevoogd in deze bewoordingen op: ‘Bij de eerste gehoorgeving werden slechts complimenten gewisseld, en eenige onbeduidende vragen gedaan. Met gelijke ceremonie geschiedde ook de tweede gehoorgeving, in welke alle zaken afgedaan en aan den Gezant de noodige documenten ter hand gesteld werden, die een verbod behelsden om ooit ten eeuwigen dage weder in Japan te komen. Daarenboven werden niet alleen de geschenken, maar zelfs ook de brief van den Keizer van Rusland afgewezen. Indien er ooit weder Japannezen op de kust van Rusland mogten geworpen worden, moest men hen aan de Hollanders afgeven, die hen over Batavia naar Nangasaky zouden kunnen zenden. Ook werd verboden iets voor geld te koopen, of aan iemand een geschenk te geven, alsmede den Hollandschen Factoor te bezoeken, of van hem bezoek te | |
[pagina 406]
| |
ontvangen. Daarentegen werd verklaard, dat het herstellen van het schip en de gebruikte voorraad op Keizerlijke kosten aangenomen en geleverd was; dat voorts het schip voor twee maanden van levensmiddelen voorzien moest worden; en dat de Keizer 2000 zakken zout, ieder van dertig ponden, benevens 2000 stukken Kapok of zijden watten, het eerste tot een geschenk voor de manschap, maar de laatste voor de officieren, bestemd had. De geschenken kon de Keizer van Japan, volgens voorgeven van den Gevolmagtigden, niet aannemen, omdat hij anders den Keizer van Rusland tegengeschenken doen en een Gezant met dezelve naar Petersburg moest afzenden; maar dat het, volgens de Rijkswetten, aan geen Japannees geoorlofd was zijn vaderland te verlaten. - Dit was dan de uitslag van een Gezantschap, van hetwelk men met reden zoo veel mogt verwachten. Wij verkregen niet alleen geene nieuwe voordeelen, maar verloren zelfs die, welke wij in vroegeren tijde hadden verworven.’ Een hoofddeel is bestemd om eene beschrijving der haven van Nangasaky te geven, en behelst buiten dezelve eene korte schets der ontdekkingen, welke de Europeërs van de vroegste tijden af van de Japansche Eilanden gedaan hebben. Belangrijk voor de zeevaart is dit hoofdstuk, en de weerswaarnemingen hebben zeker hare waarde. De aandrang om de Japansche haven te verlaten kon niet wel door iets anders geëvenaard worden dan door der Russen begeerte om er uit te vertrekken. Alle hulpbetooning van den eenen, alle ijver van den anderen kant, ter bespoediging der afreize. Strikt waren de bevelen om de Japansche kust niet aan te doen. De koers, door la perouse genomen, en door dezen alleen gehouden, was ook die des Russischen Vlootvoogds. Slecht weder en stormen beletten zeer veel de voorgenomene ontdekkingen; gissingen bekleeden wel eens de plaats van waarnemingen, doch worden door den Reiziger zeer zorgvuldig onderscheiden. Na vele misvattingen, vond hij eindelijk de straat Sangar, zoo verschillend beschre- | |
[pagina 407]
| |
ven, naauwkeurig door hem vermeld. - Gunstiger en helderder weêr diende hem voorts ter kustontdekkinge, en om hem te verzekeren dat er geen doorvaart gevonden werd. Na zoo lang varens kwam onze Zeereiziger aan den noordelijken hoek van Jesso, waar zij omgankelijker menschen aantroffen in de hupsche Ainos. Ook hier waren zij niet vrij van der Japannezen volkshaat; althans zij moesten een blaaskaak diens volks te woord staan, doch die, van dat gesnork aflatende, een en ander onderrigt gaf. Daar kregen zij veelvuldig bezoek, zoo van Japansche kooplieden als van de Ainos, die gedroogden haring tegen oude kleederen en knoopen verruilden. Knoopen moeten bij hen veel waardij hebben, of de haringen zeer weinig; naardien zij 50 tot 100 gedroogde haringen, die krusenstern nooit zoo schoon gezien had, voor éénen knoop van geel koper gaven. De Japannezen verkochten aan de Russen pijpen, verlakte schalen, en voornamelijk boeken met onkuische en vuile teekeningen, de voornaamste en welligt, zoo als hier wordt opgemerkt, de eenige lectuur der Japannezen: want als koopwaren zullen zij dezelve uit de stad Matsumay niet hebben medegebragt. Althans komt het ons voor, dat de Ainos geen geliefde waar in die boeken zouden vinden. Eene andere handelplaats in visch, om de noordelijke Japannezen daarvan te voorzien, werd bezocht; en wordt ons een berigt van dit goede volk gegeven, bij 't welk visch vangen, droogen en schoonmaken, om ze naar Japan te voeren, de hoofdzaak uitmaakt. Om dien visch te vangen, gebruikt men geene netten, maar schept dezelve, wanneer het eb is, met emmers. - De bezitneming door de Russen van dit landsgedeelte brengt krusenstern in overweging. Vóór dat hij de baai Aniwa verlaat, geeft hij van de Ainos, bij de Europeërs nog zoo weinig bekend, eenige karaktertrekken en beschrijving hunner levenswijze op, welke de benaming van goede, door ons gebezigd, ten | |
[pagina 408]
| |
volle wettigen. ‘Het karakteriserende,’ schrijft de Russische Zeevoogd, ‘van eenen Aino is hartelijke goedaardigheid, die op zijn gelaat met sprekende trekken geteekend ligt; en, voor zoo verre wij de bedrijven dezer menschen konden waarnemen, beantwoordden zij volkomen aan het karakter, dat hunne gelaatstrekken beloofden. Hun gelaat, zelfs hunne gebaarden vertoonden eene eenvoudige grootheid van ziel. Hebzucht, of, om beter te zeggen, roofzucht, de zoo algemeene ondeugd van de wilde bewoners van den oostelijken Oceaan, is hun te eenemaal vreemd.’ De breedere beschrijving van hunne leefwijze en huishouding beantwoordt aan deze omtrekken. - Volgens de oude berigten, die men van Jesso heeft, zouden de inwoners van dit eiland geheel gehaard moeten zijn, en verschrikkelijk groote baarden hebben; dit denkbeeld wederspreekt onze Reiziger op het sterkste. Het moeit ons, dat wij, uit hoofde van plaatsgebrek, niet meer van dit goede volk kunnen mededeeien. - Na dit in het werk zelve gelezen te hebben, vertrekt men uit de baai Aniwa, en steven naar Kamtschatka. Aan Kaap Tonijn treft men weder Ainos aan, die in beteren doen dan de vorige schenen, en denzelfden gullen aard betoonden. - Veelvuldig zijn in deze afdeeling de zeevaartkundige toelichtingen. Het verblijf in de haven van St. peter en Paul op Kamtschatka levert een afschuwelijk tafereel op van de mishandelingen, door de Agenten der Russische Compagnie den Pelsjageren aangedaan. Met eene edele vrijmoedigheid stelt de Zeevoogd dezelve in den regten dag; en wij moeten bekennen, zelden of nooit iets ergers gelezen te hebben. Hoezeer verdienen zulke menschenplagers der Oppermagt onder 't oog gebragt en naar verdiensten gestrast te worden! - Vergoeding voor deze onaangename gewaarwordingen ontvangt de Lezer, als hij in kennis geraakt met den braven Gouverneur van dat oord, koscreleff, en het dapper Opperhoofd van de Tschuktsche Natie, in het noordelijk Siberie, die zich tot hiertoe niet ganschelijk aan den Russischen schepter | |
[pagina 409]
| |
onderworpen heeft, schoon zij de Russische opperheerschappij erkent en schatting betaalt. Wij deelden dit gaarne mede; doch plaatsgebrek verbiedt zulks. - In het slot dezes Deels gaat krusenstern weder naar zee. |
|