| |
| |
| |
Beoordeeling.
Hulde aan Gerrit Hesselink, A.L.M. Phil. Doct., Lid van de Bataafsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wijsgeerte bij de Doopsgezinden te Amsterdam. Door Rinse Koopmans, Leeraar bij de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam. Te Amsterdam, bij J.W. IJntema & Comp. 1812. In gr. 8vo. 144 Bl. f 1-5-:
Het is eene allezins loffelijke gewoonte bij het Kerkgenootschap der Doopsgezinden, om, bij het overlijden van voorname Leeraars, dezen voorgangeren plegtig te gedenken, en tevens zorge te dragen, dat deze Lijkredenen in het licht verschijnen, opdat alzoo hunne nagedachtenis in geheugen blijve.
Van hier is het, dat er vele berigten zijn tot ons gekomen van vroeger gestorvenen; van hier, dat, zonder nu van oudere Lijkredenen, zoo als die over den Hoogleeraar t. nieuwenhuis door klaas de vries en over dezen door a. hulshoff te gewagen, de verdiensten van den laatsten door w. de vos en die van den oud-Hoogleeraar h. oosterbaan door f. hoekstra waardiglijk zijn verkondigd.
Billijk werd bij het zwaar verlies, hetwelk dat Kerkgenootschap door het overlijden van den Hoogleeraar hesselink ondervond, deze loffelijke gewoonte gevolgd; billijk werd de vereerende taak, om de tolk der algemeene droefheid te zijn, aan des mans waardigen vriend en leerling rinse koopmans opgedragen. Nu de pogingen van den laatsten voor de eer des eersten zijn in het licht verschenen, nu wordt het onze pligt, de waarde dezer pogingen aan te wijzen, en wij vatten met lust deze taak op.
| |
| |
Onze Landgenooten ontvangen, onder den nederigen titel van Hulde enz., meer dan eene gewone Lijkrede. De Spreker, de lotgevallen en de verdiensten des Overledenen moetende schetsen, vond het beslek eener kanselrede te beperkt, en besloot dus, de beschouwing van des mans verrigtingen als Wijsgeer, Natuurkundige en beoefenaar der fraaije Letteren, van de eigenlijke Lijkrede af te scheiden, en in deze den Overledenen alleen als Godgeleerde en als Christen te doen kennen. Hij bespaarde het eerste wijsselijk voor eene Redevoering in de Maatschappij Felix Meritis, die, den Hoogleeraar als honorair lid hebbende aangenomen, gedurende twintig jaren zich verheugen mogt over deszelfs gestadigen ijver voor den bloei en roem van die voortreffelijke inrigting en voor het nut en genoegen der leden.
Wij zullen bij onze beschouwing deze afscheiding volgen, en bepalen ons dus het eerst tot de Lijkrede.
Wij meenen ons vooral bij het beoordeelen van dezelve op dat standpunt te moeten plaatsen, waarvan de Schrijver is uitgegaan. Hij verkiest zelf zijn stuk te beschouwen als ‘een eenvoudig offer des harte ter gedachtenis van den Leermeester en Vriend, waarbij hij de reine waarheid als leidsvrouwe aannam.’ Niemand zal dit afkeuren, daar de hooge toon der Lofrede ongeschikt zoude zijn om den nederigen hesselink naar eisch te doen kennen. Koopmans nam dus met reden den stijl voor de Levensbeschrijving op, en dezen zien wij verwarmd door den zachten gloed der vriendschap en het edel vuur van godsdienstigen eerbied. Bij het hooren moge deze keuze aan hen, die hesselink minder kenden, eenigzins mishaagd hebben, om het gemis van de verwachte verheffing, om te breede ontwikkeling, en om te groote naauwkeurigheid; zij, die den Overledenen hebben gekend, zien hem nu volmaakt gelijkend geschilderd, en zij vinden de Lijkrede niet alleen geheel in den toon en geest van hesselink gesteld, maar dezelve is ook als 't ware het uitgedrukte beeld, de
| |
| |
stempel van denzelven, daar hij, ook immer het gebruik van het verstand eischende, misschien te weinig plaats wilde geven aan het vernuft en aan zwier in stijl en voordragt.
Voor den Lezer, wien het minder te doen is om eene vlugtige verheffing en korte aandoening, dan om nasporen en bedaard nadenken, zal deze eenvoudigheid des Schrijvers niet anders dan welgevallig kunnen zijn; en beschouwt men nu deze Lijkrede uit dit oogpunt, dan zal niemand aan dezelve genoegzame levendigheid en kracht, bij gemoedelijke stemming en de meeste volledigheid door rijkdom van zaken, kunnen ontzeggen.
Na eene korte inleiding en statig gebed, worden de tekstwoorden: lazarus, onze Vriend, slaapt, genoegzaam ontwikkeld, om, na het doen opmerken van het verschil der omstandigheden, uit deze woorden van den Heiland godsdienstigen troost en opbeuring in te boezemen aan de toegevloeide schare. Hierna gaat de Redenaar over om hesselink ten volle te doen kennen. - Wij kunnen geen biographisch uittreksel geven uit zoo veel zaakrijks, en zullen derhalve alleen eenige punten aanstippen.
De ontwikkeling van den aanleg tot en der leiding in de letterkundige loopbaan gaat het berigt vooraf van de verrigtingen en verdiensten als Leeraar te Bolsward en als Hoogleeraar te Amsterdam. De Schrijver is hierbij zeer gelukkig geslaagd, vooral in het laatste. - De korte zamentrekking der lessen over de predikwijze diene ter proeve der bewerking.
‘Verplaats ik mij onder zijne leerlingen, zoo als hij ons lessen gaf in de predikwijze, dan, dunkt mij, hoor ik hem nog inscherpen: Bij elke voordragt, maar inzonderheid op den kansel, zij duidelijkheid de hoofdwet. Paart het belangrijke met het eenvoudige. Gij treedt op, niet voor geleerden, niet voor geheel onkundigen, maar voor eene gemengde schare. Stichting zij uw doel, 't welk nimmer be- | |
| |
reikt wordt door eene diepzinnige of verwarde, door eene hoogdravende of min deftige voordragt. Een reiziger verlangt nu en dan naar rustplaatsen, de tochoorder naar lichtende punten, die de aandacht te hulp komen, zonder door het herhalen van te menigvuldige verdeelingen te vervelen, of door te onmerkbare overgangen te vermoeijen. De stijl, mits niet droog of duister, zij kort, kernachtig, bondig, over 't geheel gekenmerkt door eenvoudige deftigheid, nooit door het beeldrijke of kunstige overdreven, altijd geschikt naar den aard der onderwerpen. Bij het onderwijzen of uitleggen past duidelijke onderscheiding, bij het vermanen gemoedelijke ernst; en is het uwe taak, de eer des Allerhoogsten of des Verlossers te verheffen, of, bij toepassing, in geloove, hope en liefde op te bouwen, dan rijze de toon, en erlange, zonder zwellend te worden, dat edele, verhevene en bemoedigende, waardoor het eigen opgewekt gevoel wordt overgebragt in de harten der hoorderen.’
Hierna weidt de Schrijver uit over hesselink's schriften, waaronder het Uitlegkundig Woordenbock des Nieuwen Verbonds zuik eene aanzienlijke plaats bekleedt; en na ook de vier bekroonde en de andere uitgegevene Godgeleerde Verhandelingen gedacht te hebben, bepaalt de Spreker zich, om het voorwerp zijner hulde als mensch en Christen te beschouwen; het een en ander wordt zoodanig ontwikkeld, dat alles uitloopt ten bewijze van het vooraf gesteide: dat hij in eenvoudigheid en opregtheid, niet in vleeschclijke wijsheid, maar in de genade Gods, op deze wereld heeft verkeerd. - Dit gedeelte is meesterlijk en vol innerlijke kracht gesteld.
Bij het schetsen van des mans gematigdheid en bescheidenheid in het oordeelen, en tevens van de hooge belangstelling in de leer der verlossing als Gods werk, laat koopmans zich eenigzins uit over de mildheid van den haat, die hesselink, na de uitgave van het Woordenboek, den periodieken scheldnaam Neoloog
| |
| |
wilde aanwrijven. Daar is er, die van gedachten zijn, dat koopmans zich hierover meer breedvoerig had moeten uitlaten, omdat het niet slechts namelooze Schrijvers waren, die hesselink's eere aanblaften. Onzes inziens, echter, was dit onnoodig. Hesselink's werk is de beste apologie; dagelijks wint hetzelve aan in gebruik; hoe langer hoe meer wordt deszelfs waarde erkend. En heeft ook de schare van leerlingen den Meester niet in dezen ten volle geregtvaardigd? Had de laatste de zijpaden en doolhoven, door zoo vele Duitschers betreden, ingeslagen, zeker bijna zouden de leerlingen hem gevolgd zijn; jeugdige drift zoude hen dan waarschijnlijk hebben doen voorthollen. Is het dan niet aan den Meester toe te schrijven, dat allen zich op den veiligen middelweg hielden, om aldaar (om de fraaije leenspreuk van een welsprekend Leeraar, onlangs gehoord, over te nemen) ‘de uitlegkunde te gebruiken als de wan, geschikt om de tarwe van het kaf en stof te zuiveren, zonder dezelve zoo hard te schudden, dat het edel graan er insgelijks uitvliege, en er niets overblijve dan zand en steenen die nimmer ter verzadiging kunnen strekken van een gemoed, hetwelk hongert en dorst naar waarheid en geregtigheid.’
Waarlijk, men zoude eene aanmerking kunnen maken, dat koopmans verzuimd heeft, de waarde van hesselink uit den bloei van het Seminarium der Doopsgezinden en de bekwaamheid en voortreffelijkheid der leerlingen te doen kennen. Zedigheid jegens zichzelven en gevoel vankieschheid jegens andere aanwezigen hebben hem hiervan waarschijnlijk terug gehouden; dan dit wederhoudt Recensent, die tot dat Kerkgenootschap in geene betrekking slaat, niet, om ook dit punt te vermelden. Hij mag, hij durft gerustelijk uit de waarde der vruchten tot de waarde van den boom besluiten, en meent ook in het voortreffelijk voorbeeld van den uitmuntenden Meester den grond te zien voor de aangename on- | |
| |
dervinding, dat zijne leerlingen immer, volgens kamphuysen, daad bij woord voegen. ‘Nooit kunnen woorden ter vermaning klemmen, wanneer het voorbeeld hiermede strijdt,’ was eene zijner hoofdlessen; en, ware dit de plaats, hoe vele aandoenlijke bewijzen van liesde en zorg zouden wij kunnen geven, betoond om éénen, die afdoolde, terug te brengen: ook hierin volgde hij het voorbeeld van den grooten Meester, den goeden Herder.
Deze reinheid van zeden bij hesselink wordt vervolgens ook in zijne huisselijke betrekkingen ontwikkeld. Daar dezelve voortvloeide uit de zuivere bron van godsvrucht, konde hij al de zegeningen van deze erlangen bij de zware rampen, die hem en zijn huis in de laatste jaren troffen, - in het verlies van de geliefde gade, die gedurende zeventien jaren de getrouwe gezellin des levens was, - van drie kinderen, waaronder een zoon, die, door hemzelven gevormd, en reeds tot volwassen leeftijd gekomen, door de gelukkige ontwikkeling en het beste gebruik der edelste gaven van verstand en hart de hoop van den vader boven wenschen vervulde, - van dat der zoo achtingwaardige tweede echtgenoote, in rijper jaren gekozen, - en eindelijk van het langdurig en folterend ziek- en sterfbed, waarvan het lijden vermeerderde door bijzondere aangeduide omstandigheden.
Heerlijk schetst koopmans hierbij het proesondervindelijke voordeel van den troost door den Godsdienst. Deze deed hesselink, bereid voor de inwoning in beter leven, naar huis, naar het huis van den Vader verlangen. - Met weemoedig genoegen lazen en herlazen wij dit gedeelte. Zoo leerzaam en bemoedigend dit sterfbed is voor elken deugdgezinden, zoo beschamend is het voor de lasteraars van hesselink. Hoe zoude hij zelf in zijn lijden zoo veel hope behouden hebben, indien bij anderen allen steun van hope had willen benemen?
Hierop volgen aanspraken en toepasselijke bedenkingen; ander de eerste munt uit die aan de tien Jongelingen,
| |
| |
die, opgeleid wordende tot den H. dienst, het zwaarst verlies leden door den dood van den dierbaren Meester; bijzonder warm en teeder is dat gedeelte, waar koopmans melding maakt van den trouwhartigen bijstand, aan hesselink op zijn ziekbed, en van de laatste eere, bij de begraving van het sterfelijk deel, door hen bewezen. De oudste hunner, k. hovens greve, had de gevoelens van eerbied en liefde voor den dierbaren, uit naam van allen, bij het geopend graf uitgeboezemd; de Schrijver had dit uit de volheid des harte beantwoord. Hoogst aandoenlijk is dit berigt. Koopmans heeft de uitboezeming van den eersten als noot geplaatst. De goede houding van dezelve en de deftige gang doen zoo veel eere aan deszelfs verstand, als de geheele verrigting aan deszelfs hart. In de andere aanspraken is eene gepaste klimming tot voorbereiding van het allezins deftig gebed en dankoffer.
De Redevoering is uiterst zaakrijk, en, hoezeer de verheffing van stijl niet grooter is, is dezelve met meer kracht en vrijer dan de Lijkrede gesteld. Dadelijk ontwikkelt de Redenaar zijn plan, om hesselink te beschouwen, als Wijsgeer, Natuurkundige, en voorstander van fraaije Letteren en schoone Kunsten.
De zucht, om door vreemde gevoelens te schitteren, strookte niet met de inborst van den bezadigden hesselink; dan hij was even zeer verwijderd van de zucht, om anderen blindelings te volgen; hij bleef onafhankelijk, en wilde met eigene oogen zien. Aan de Hoogeschool en later had hij de begrippen van leibnits en wolff gevolgd; dan, sedert, de beroemde Verhandelingen van den diepdenkenden hulshoff, over Gods wetgevende magt en de beschouwing der beste wereld, (de laatste regtstreeks tegen het stelsel van leibnits gerigt) hebbende leeren kennen, ging hij, na bedaard onderzoek, en na het wikken en wegen der schrandere bedenkingen, in het gevoelen van huls- | |
| |
hoff over. Koopmans ontwikkelt het verschil dezer gevoelens kort en klaar, en betoogt verders, welk een gebruik hesselink maakte van deze leere, en hoe hij, bij het opkomen der nieuwe leer van den Koningsbergschen Wijsgeer, ook deze toetste. Dit wordt gevolgd van een berigt over de beroemde en destijds bestredene Verhandeling van hesselink: Het Leibnitiaansche en Kantiaansche stelscl, ten opzigte van het zedekundige, met elkander vergeleken. 1799.
Hoe veel prijs hesselink ook op de Bovenatuurkunde stelde, zijne zucht voor de Wiskundige wetenschappen, met toepassing op Natuur- en Sterrekunde, bleek gestadiger te zijn. Vroeg vertoonde zich deze zucht; tot aan het einde zijns levens bleef dezelve hem bij. Immer was hij de voorstander van eigen onderzoek; gestadig toetste hij de natuurkundige onderstellingen door proefnemingen; nadenkende over hetgene men ter verklaring bijbragt, vond hij nu en dan eene andere uitkomst. Vanhier alzoo zijne bedenkingen tegen eenige gedeelten der theorie van franklin over de Electriciteit; vanhier zijne Verhandeling ter ontkenning van de stelling van boyle: dat vloeistoffen in gelijksoortige vloeistoffen gewigt hebben, en welke laatste aanleiding gaf tot den bekenden pennestrijd. De Spreker vertoeft naar eisch, om de helderheid en zaakrijkheid van zoo vele natuurkundige Verhandelingen en de welgepaste keuze aan te wijzen. Recensent gevoelde de waarheid hiervan, als meermalen bij ondervinding de gemakkelijkheid der mededeeling bij strikt betoog hebbende bewonderd.
Vervolgens wordt er gedacht aan hetgene hesselink voor de fraaije Letteren gedaan heeft, meestal door Redevoeringen van het spreekgestoelte in de Maatschappij, zoo ter zedelijke verlustiging als ter letterkundige uitspanning.
Vroeg was zijn lust voor de Dichtkunst opgewekt door zijnen braven vader, die de voortbrengsels van het
| |
| |
vernuft onzer hoofddichters met warmte hoogschatte. Poot werd vooral door hem geliefd, hoe veel belang hij ook stelde in hooft en vondel. Uit zucht voor den eersten heeft hesselink de stelling: Natuur vormt den Dichter, eens opzettelijk overwogen. Van de waarde dezer poging zoo wel, als van de gronden voor het ontkennend antwoord, geeft koopmans een voldoend verslag, en komt hierna op het meer bekende werk: over de Hollandsche Dichtmaat en Prosodie, waarvan het belangrijke en de helderheid niet alleen aangewezen, maar hesselink's gevoelen over den dichterlijken smaak en de vereischten van een goed dichtstuk wordt ontwikkeld. Dit gedeelte is uiterst opmerkelijk; en daarna wordt deze Redevoering besloten met eene korte zamentrekking en met eene vertroosting over het verlies van zulk een nuttig lid der maatschappij, met onderwerping aan het aanbiddelijk bestuur des Oneindigen.
Zie daar een overzigt van den inhoud der beide siukken. Velen zullen met ons, bij het lezen, met dankbaarheid gezien hebben, dat hesselink, behalve het onderwijs in de Godgeleerdheid en in de Redeneer- Wis-Natuur- en Sterrekunde aan zijne leerlingen, en de algemeen bekende werken, het Woordenöoek en de Prosodie, veel meer voor de Letterkunde in het algemeen gedaan heeft, dan men wist. Ongelukkig is het, dat deze godgeleerde, zedekundige, wijsgeerige, natuurkundige en dichtkundige Verhandelingen in zoo verschillende verzamelingen zijn verspreid; als zijnde het nu moeijelijk, dezelve op te zoeken. Ware het niet te wenschen, dat de Erfgenamen besloten tot eene vereenigde uitgave, en dat deze den Heer koopmans verzochten tot het opzigt over deze uitgave? Alsdan zouden de lessen des Hoogleeraars, over die deelen van hugo de groot's onsterfelijk werk. Het Regt van Oorlog en Vrede, met betrekking tot het gedsdienstig onderwijs, waarvan de waarde door de bekwaamste leerlingen immer met zoo veel warmte is erkend, er kunnen bijgevoegd worden;
| |
| |
alsmede de zoo algemeen om gepastheid en hartelijkheid toegejuichte Redevoering, bij het openbaar verslag in 1806 over de Stads Armenscholen, waarvan hesselink een der ijverigste en meest beminde verzorgers was; en misschien ook de door koopmans niet vermelde Verhandelingen, de eene over de volkrijkheid en grootte der Bataafsche Republiek na de volkstelling in 1796, de andere over de zeldzame verschijnsels bij het onweder op 24 Feb. 1804, beide in het Mengelwerk der Letteroefeningen geplaatst; dragende de eerste vele blijken van diep statistisch doorzigt. Kwam er zulk eene vereenigde uitgave, dan zoude deze hulde van koopmans de beste inleiding tot dezelve zijn.
Verders zij nog gezegd, dat deze hulde vergezeld is van drie Lijkverzen, alle van waarde. Het eerste is van h.h. klijn, en, hoezeer eenigzins gerekt, bevat vele blijken van poëtische schildering; - het tweede van j. brouwer, Doopsgezind Leeraar te Leeuwarden, krachtig en van deftigen gang; - het laatste van j.w. ijntema, vol gevoel en hartelijke deelneming, in zachtere stemming.
Ten slotte nemen wij vier regels over uit het tweede dichtstuk, als de zamentrekking van ons oordeel over het geheel:
't Verlies voor Schole en Kerk kan elk op 't klaarste ontdekken
In 't offer van het hart, der Vriendschap toegebragt.
Uw hulde, koopmans, zal zijn' naam tot roem verstrekken,
Zoo lang verdienste of smaak of deugd wordt hooggeacht.
|
|