| |
Aus meinem Leben. Dichtung und Wahrheit. Von Goethe. Ister Theil. ὁ μὴ δαρεὶς ἄνθρωπος οὐ παιδεύεται. Tübingen, in der J.G. Cottaischen Buchhandlung. 1811. kl. 8vo. 515 f.
In het voorberigt wordt ons de vraag naar oorzaak en doel dezes boeks genoegzaam beantwoord. Na de uitgave van des mans werken in twaalf bandjes, gaf hem een vriend het verlangen te kennen, om de aanleiding, de gelegenheid, den gemoedstoestand, welke bij de vervaardiging van velen zijner stukken hadden ten gronde gelegd, nader en volkomenlijk te kennen. Gaarne wenschte de Schrijver aan deze, even natuurlijke als verpligtende, begeerte te voldoen. ‘Dan - dus drukt hij zich met eigen woorden uit - dit bemoeijen en bepeinzen voerde mij gedurig verder. Want, terwijl ik mijn best deed, de inwendige bewegingen, uitwendige invloeden, in bespiegeling en beoefening door mij betredene trappen, op eene rij voor te stellen, werd ik uit de engte mijns bijzonderen levens in de wijde wereld voortgerukt; de gedaanten van honderd belangrijke menschen, welke meer van nabij of van verre op mij gewerkt hebben, traden voor den
| |
| |
dag; ja de ontzettende bewegingen des algemeenen staatkundigen loops der wereld, die op mij, gelijk op de gansche massa der tijdgenooten, den grootsten invloed gehad hebben, moesten vooral in aanmerking genomen worden. Immers, dit schijnt het hoofdvereischte der levensbeschrijving te zijn, den mensch in de betrekkingen van zijnen tijd te schilderen, en te doen zien, in hoe verre hem het geheel wederstreefd, in hoe verre het hem begunstigd, hoe hij zich daaruit eene eigen beschouwing der wereld en des menschen gevormd, en hoe hij deze, in geval hij kunstenaar, dichter of schrijver was, weer terug gegeven, en als weerom gekaatst hebbe. Doch hiertoe wordt iets bijna onbereikbaars vereischt; dat namelijk het individu zichzelven en zijne eeuw kenne, zich, in zoo verre hij onder alle omstandigheden dezelfde gebleven is, de eeuw, als welke zoo wel het gewillige als het onwillige met zich voortsleept, het bepaalt en vormt; alzoo dat men vrijelijk beweren mag: een ieder, slechts tien jaren vroeger of later geboren, ware ligtelijk, wat zijne eigene vorming zoo wel als werking naar buiten betreft, een gansch ander mensch geworden.’
Mogelijk loopt de beroemde Schrijver hooger met dit denkbeeld, dan het de waarde onzer natuur betaamt. Zijne laatst uitgegeven schriften geven grond tot zulk een vermoeden. Welligt aangestoken door de pantheistische wijsgeerte des allernieuwsten tijds in Duitschland, beschouwt hij den mensch te zeer als voortbrengsel van, als verschijnsel in, als onafscheidbaar verbonden met, de wereld en den wereldgeest. Alwie den denktrant der tegenwoordige herstellers en verfijners van onzen spinoza's al verouderde stelsel kent, en daarmede goethe's Wahlverwandtschaften en andere vergelijkt, zal dit moeten toestemmen. De mensch is, onzes achtens, geen louter was, dat zich op elke wijze laat kneden; hij is geen slaaf, maar een vrijgeboren in des grooten Vaders huis; hij gehoorzaamt niet slechts, hij gebiedt op zijne beurt. Te stout moge al het begrip zijn, dat hij, als een onaf- | |
| |
hankelijk reiziger, hier slechts zijn voordeel doe met hetgeen hij ziet en ondervindt, zich het eene eigen makende, voor het ander des te zorgvuldiger wachtende, en alzoo loutere wijsheid en volmaking medevoerende naar den hooger werkkring, die zijne eigenlijke bestemming vormt: billijk toch mogen wij eene wisselwerking van 's menschen eigen geest met dien zijns tijds, zijner omstandigheden, zijns bijzonderen aanlegs, verond rstellen, bij welke ontwijfelbaar de eerste meestal de zwakste, maar toch zelden zonder allen weerstand, zonder allen invloed is; terwijl in enkele gevallen de laatste geheel dienstbaar, schoon gewis niet verder dienstbaar wordt, dan zijn vermogen strekt.
Doch, houden wij ons met deze bespiegeling niet langer op. Des Schrijvers woorden behelzen, naauw genomen, niets, dat niet ieder gaarne zou beamen. Ja, de stroom des tijds sleept ons met zich voort; zoo al niet ons hart, zekerlijk ons verstand, onze denkwijze, onze smaak, zijn doorgaans en grootendeels door denzelven gevormd. Geene woorden slechts, geen voortgezet denken alleen; gebeurtenissen en bedrijven zwenken onzen geest, verheffen of drukken deszelfs stoute vlugt. Wie twijfelt daaraan, in enze leerrijke dagen? wie kan er aan twijfelen, het zij hij boeken of menschen, anderen of zichzelv' beoefene? Niet allen, echter, worden wij door dezen bruisenden stroom op gelijke wijze medegevoerd, even zeer de speelbal zijner golven, of ter zelfder plaatse - aangespoeld, op het drooge geworpen, in het diep bedolven. Het is belangrijk, dit bijzondere na te gaan, wenschen wij den sleutel tot iemands karakter, als Mensch, als Schrijver, als Dichter, te bezitten.
Inzonderheid gewigtig, tot dit einde, zijn die invloeden, welke wij uit den engeren huisselijken kring ontleenen. Dezen vormen veelal onze jeugd, leggen de grondslagen van ons volgend bestaan, geven de eerste, zoo veel beslissende, rigting aan den koers onzes levens. Betoonde het algemeen niet steeds eene groote belangstelling in de
| |
| |
geschiedenis van uitmuntende mannen in elk vak? Beklaagde men zich niet menigmalen over het gebrekkige, dat eene bewerking door iemand anders dan den man zelven, veelal na zijnen dood, in dit opzigt gewoonlijk overlaat? Is niet dikwijls de wensch geuit, dat, al ware het ook maar tot bevordering van algemeene menschkunde, meer belangrijke personen hunne eigene levensgeschiedenis mogten schrijven?
Deze waarheden, dan, kunnen niet nalaten het werk voorhanden in een uitlokkend licht te plaatsen. Immers, dat goethe een belangrijk personaadje is, behoeft geene aanwijzing. Een aantal werken hebben hem onder de eerste Dichters en beoefenaars der fraaije letteren in Duitschland gesteld. En zelfs hier te lande is zijn werk veel bekender dan zijn naam; daar hij het was, die, als Schrijver van het lijden van Werther, - een boek, met zoo veel waarachtig gevoel, verbeelding en smaak geschreven, - de, deels onschuldige, aanleiding tot die zucht voor het sentimenteele werd, welke gewis veel fraais, schoon nog meer jammerlijks, heeft voortgebragt. Dat hij dan ook zeer wel de man is, om zoodanig werk op de regte wijze uit te voeren, en ons eene even doelmatige als onderhoudende eigen levensbeschrijving in handen te geven, behoeft even weinig betoog. Wat bij Dichters niet altijd het geval is; zijn ongebonden stijl is een der eenvoudigsten, klaarsten en - althans tot het loutere verhaal - volmaaktsten, die ons immer voorkwamen.
Met dat al zien wij de vraag vooruit, hoe zich het werk zelf, hier behandeld, voordoe, en meerder of minder aanbevele. - Wanneer iemand de bijzondere bedoeling uit het oog verliest, en het boek leest, alleen omdat het eene levensgeschiedenis is, dan zou het kunnen gebeuren, dat hetzelve min gewigtig werd bevonden. Buitendien zal het ook velen wat gerekt, en met dingen overladen toeschijnen, die zoo heel belangrijk voor de geschiedenis van 's mans verstand en hart niet mogen geacht worden.
| |
| |
Ook dit laatste vonnis, nogtans, willen wij niet roekeloos onderschrijven. Zoo lang het werk niet voltooid is, is iedere beslissing over belangrijk of onbelangrijk, ten aanzien der deelen, gewaagd. En zelfs datgene, waarop dit verwijt wel inzonderheid hechten moge, - b.v. de uitvoerige beschrijving der krooning van jozef den II. als Roomsch - Koning te Frankfort, goethe's geboortestad, - is gansch geene onaangename lectuur.
De historie legt in dit eerste deel den weg af van de geboorte tot de vroegste jongelingsjaren. Op denzelven leeren wij een aantal menschen, ouders, grootouders, huisgenooten, vrienden, makkers, allerlei, kennen. Ook, het huis door hem allereerst bewoond, de vernieuwing van dat huis - geene onbelangrijke gebeurtenis voor kinderen - gelijk ook vele andere uitwendigheden, blijven ons niet onbekend. Openlijke en bijzondere, geruchtmakende en onopgemerkte voorvallen doen zich in menigte op. En dit alles doet zijne betrekking tot den jeugdigen held nergens uit het oog verliezen.
Zijn vader leeft ambteloos voor zijne studie en zijne kinderen. Zijn grootvader aan moeders zijde bekleedt het hoogste Overheidsambt in de vrije Rijksstad. Welvaart, het deel des handels na langdurigen vrede; onrust, het gevolg des zevenjarigen oorlogs; nieuwe beweging ter gelegenheid van het Krooningsfeest, reeds vermeld; zijn de hoofdzakelijke veranderingen, voor zijn oog voorgevallen. Zijne opvoeding gaat niet regelmatig voort; maar vordert daarom niet te minder. De gelegenheid is hem meermalen gunstig tot eene vroege vorming voor smaak en kunstliefde. Zij is dit in geenen deele te vergeefs. De jongeling grijpt alles aan. Zijn geest is als het gezonde ingewand, dat niet slechts gretig verslindt, maar ook volkomenlijk verteert, en tot den schoonsten groei doet gedijen. De dichterlijke aanleg doet zich - eerst nemende en dan ook al spoedig gevende - zeer vroeg kennen. Zijne verdichte verhalen - waarvan een voorbeeld is ingevlochten - boeijen jeugdige vrienden. Zij pogen zelfs met zijn poë- | |
| |
tisch talent eene winst te doen, die daarna gemeenschappelijk wordt verteerd. En deze verkeering doet hem den eersten zuiveren droppel uit den beker der liefde, maar ook de eerste bittere teug uit dien des knellenden hartzeers drinken. - Hier verlaten wij den jongeling, wiens omgang verscheidene belangrijke personen reeds niet versmaadden, met velerlei kundigheden uitgerust, niets gewoons belovende, nu gereed om welhaast de Hoogeschool te betrekken, en - geschiedt des vaders wensch - zich tot Regtsgeleerde te vormen.
Het is ons nog niet duidelijk geworden, wat het Dichtung und Wahrheit op den titel zegt. Wij vertrouwen intusschen, dat de geschiedenis bij dit donker opschrift niet moet geacht worden te lijden. Schoon er zeker wel iets voorkomt, dat ons eer verdichting dan waarheid zou toeschijnen: b.v. het voorzeggingsvermogen van zijnen grootvader; de zekerheid, met welke deze op zijne droomen afging, zonder bedrogen uit te komen; ja de zeldzame omstandigheid, dat zijn bijzijn soms aan anderen dezelfde gaaf mededeelde. Mogelijk, echter, schijnt dit der nieuwste philosophie wel zoo ongeloofelijk niet. Men weet, en ziet ook vaak bij deze leer, dat de uiterften elkander raken.
Er was nog veel van dit boek te melden. Misschien zelfs hebben wij het belangrijkste overgeslagen. Doch, wij zeggen kort en goed: den liefhebber van Duitsche literatuur zal het niet berouwen, zich het werk te hebben aangeschaft. |
|