Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |
van fabelen omgeven: eenige lichtstralen, die er door heen schitteren, worden opgenomen. De historie van bacchus wordt toegelicht en van bekleedselen eenigzins ontdaan. De sales stelde de Bacchusfeesten in het gewoon afschuwelijk licht van de hoogstgaande ongeregeldheden voor. De Heer wiselius, vertolker van dit werk, beweert, dat de instelling dier plegtigheden, hoe ergerlijk ook voor sommigen, met geen zedeloos oogmerk geschiedde; maar dat men onder die hoogst ergerlijk gekeurde afbeeldingen de gestadige werkzaamheid van de Teelkracht der Dieren eerde. Doch kon zulk eene instelling voor grove en zeer spoedige verbastering bevrijd blijven? Proeven in naturâ moesten onvermijdelijk volgen! Wij onderschrijven gaarne de stelling van de sales, van vele gedrogten en derzelver overwinning gesproken hebbende: ‘De eeuw der newtons en der montesquieus is weinig geschikt om te gelooven, dat wangedrogten de menschen vermoorden bij het opgeven van raadsels, en dat de helden kroonen gewinnen door die raadsels te verklaren.’ Men mag echter van deze wonderverhalen niet geheel onkundig wezen: zij behooren tot die Eeuwe. De Thebaan tiresias is, naar 's Schrijvers opgave, een dier beroemde personaadjen van de Oudheid, die het meest geschikt zijn om onze aandacht te prikkelen, ter oorzake van de bewerktuiging zijns ligchaams, van de zonderlingheid zijns rampspoedigen levens, en van de godsdienstige vereering, welke eene trage erkentelijkheid aan zijne asch heeft doen toebrengen. De hier opgegevene lotgevallen van tiresias zijn een zamenweefsel van wonderwerken; doch, naar het gevoelen van de sales, is één enkel woord genoegzaam om alles terug te brengen tot den gewonen loop der natuur; en dat woord, welk hij niet uitspreekt dan na het bedaardst en gezetst onderzoek, is, dat tiresias een Manwijf (Hermaphrodiet) was. De daaraan toegevoegde uitweiding over | |
[pagina 315]
| |
de Hermaphroditen is zeer lezenswaardig; doch voor ons Tijdschrift niet geschikt. Van de drieënveertig Herculessen, door varro opgeteld, erkent de sales slechts twee, de Oostersche en de Thebaansche, van elkander grootelijks onderscheiden. Bij de trekken, welke hem gediend hadden, om den hercules van het Oosten te schilderen, heeft hij niets te voegen. Ten opzigte van den Held van Theben keurt hij het noodzakelijk, tot de kleinste bijzonderheden te treden, ten einde eene grondiger kennis te bekomen van de verwonderenswaardige gedenkstukken der kunst, die ons uit de Eeuw van pericles zijn overgebleven; gedenkstukken, welke Italië zich mede tot eer heeft doen gedijen, door ze op de paneelen der raphaël's, der carrachi's, der julio romano's een nieuw leven te schenken. De Grieksche Fabelleer heeft eene zoo veel te grootere aanspraak op onze nasporingen, daar zij met zulk eene heilige geestdrift is vereerd geworden door het later Europa, dat, als het ware, haar tot de ziel van zijne Heldendichten, van zijne beeldhouwkunstige meesterstukken, en van zijne geschilderde tafereelen gemaakt heeft. - Na dusdanig eene inleiding doet zich van dezen Thebaanschen hercules iets uitvoerigs wachten. Aan die verwachting wordt ten volle beantwoord. Vernuftig zijn vele der verklaringen van de gedenkwaardigste ondernemingen, bekend onder den naam van de Twaalf Bedrijven van hercules, die ondertusschen alleen strekten, gelijk de sales het uitdrukt, om de aarde te zuiveren van roovers en gedrogten, die haar onveilig maakten. - Vele der verklaringen noemden wij vernuftig; alle kunnen zij daarop niet bogen, gelijk wij, liet de plaats zulks toe, zouden kunnen toonen. De Wetgeving van Creta en de Geschiedenis der Alleenheersching van dat Eiland. Duister is de vroegere Geschiedenis van Creta in vele opzigten. De Cretensers, die zich oorspronkelijk noemden uit den grond, dien zij bewoonden, gaven zich mede Goden, die in hun land ge- | |
[pagina 316]
| |
boren waren. Waarlijk, men mag met de sales wel zeggen: ‘Zoodra eene eerste ongerijmdheid is aangenomen, verschaft zij dadelijk vrijgeleide aan eene andere, die haar volgt. Dit is de geschiedenis des menschelijken geslachts.’ De Geschiedenis van het oude Arcadia voert in 't opschrift, met volle regt, den bijnaam van onzekere. En van Messene, in deze Afdeeling aangevoerd, is de nietigheid der jaarboeken en de geringe invloed, dien deze Staat op de algemeene zaken van Griekenland had, tot zoo lang dat de gemeenebestelijke regeringsvorm daar mannen had doen te voorschijn komen, zoodanig, dat dezelve geen afzonderlijk Hoofdstuk verdient. Het oude Thessalie was in zes onafhankelijke Volken verdeeld. Die menigte van weinig bekende Staten, vereenigd met de onzekerheid van derzelver regeringen, verspreidt eene dikke duisternis over de oorspronkelijke lotgevallen van deze landstreek, die voor het overige geene geregelde geschiedenis waardig is, dan voor zoo verre de huizen van iäson en achilles betreft; welke personaadjen dan ook hier te voorschijn treden. - De berg Olympus aldaar, en bijzonder deszelfs verlichtingen. Wegens die verlichtingen vindt men hier het ongerijmde stelsel van den jongsten boivin bijgebragt. Met meer genoegen zal men lezen de oplossing van den Heer mairan, leerling van fontenelle, die, homerus met de Natuur in verband brengende, in een zeer vernuftig geschrift getracht heeft te betoogen, dat de geheele luister der op den Olympus vergaderde Goden niets anders was dan het verschijnsel van het Noorderlicht. Dit wordt ontvouwd, en met deze algemeene aanmerking besloten: ‘Het is bezwaarlijk, van een zoo vernuftig denkbeeld een uitgebreider nut te trekken; men behoeft hetzelve zoo veel minder te wantrouwen, daar een gedeelte der oude verdichtselen zigtbaarlijk niets anders geweest is, dan de natuurkunde der vroegste eenwen, door de volgende geslachten verminkt en opgesmukt. Dit grondbeginsel moet men aan- | |
[pagina 317]
| |
nemen, zoo men er slechts den sleutel niet van maakt van een uitsluitend slelsel, even als onze vernuftvolle Wijsgeeren, die, sedert twintig jaren, zich bezig houden, om met den sleutel der verdichtselleer alle poorten der geschiedenis en der starrekunde te openen. - De gissing van mairan is voor het overige zoo veel te gelukkiger, dewijl men haar vervolgens heeft gestaafd gevonden door oude steenen, halfverheven beeldwerken, en gedenkpenningen.’ De Geschiedenis van het oude Rijk van Corinthus wordt gevolgd door eene Afdeeling, den Corinthischen Held bellerophon betreffende, waarin men veel ophelderends ontmoet. Het gewagen van eenige kleine Vorsten van Peloponnesus, die alleen bekend zijn door de gedichten van homerus, sluit de Geschiedenis van de Terugkomst der Grieken, gevolgd van ulysses en zijne omdolingen. De oorspronkelijke Geschiedenis der Koningen van Lydia wordt vervangen door een verslag en beoordeeling van het Grieksche verdichtsel, aangaande de Vrouw van candaules en den Ring van gyges. Hier vindt wiselius een en andermaal reden, om het gezag der achtenswaardige Ouden tegen 's Schrijvers bedilgeest te verdedigen. De Koningen van Lydia uit het Stamhuis der Heracliden en der Mermnaden treden te voorschijn. De omkeering van het Rijk van Lydia wordt voorafgegaan door de Geschiedenis van croesus. ‘Deze,’ merkt de sales op, ‘ving zijne regering aan onder even zulke gelukkige voorteekens, als weleer priamus: gelijk deze, beschikte hij, door zijne schatten en zijn vermogen, over het lot van Azië; maar ook gelijk deze zag hij den jongsten dag voor zijne heerschappij opgaan. De Koningen van Troas en van Lydia vertrouwden beiden te veel op dien voorbijgaanden luister, die de Staten, welken de weelde bedorven heeft, gemeenlijk vergezelt; zij bemerkten niet, dat deze bedriegelijke glans gelijk is aan het blinkend marmer der graven, waarin niets anders dan lijken besloten zijn.’ Aan ingevlochten zedelijke opmerkingen ont- | |
[pagina 318]
| |
breekt het deze Afdeeling niet, en wij vonden er in opgenomen het beroemd gesprek tusschen croesus en solon, uit plutarchus. Wat er ook zij van de echtheid dezes gespreks, het vindt hier te regt plaats. Zulk een treffend tafereel van de oude zeden heeft, om in de geschiedenis der menschen ingevlochten te worden, den ijdelen steun der tijdrekenkunde niet van noode. |
|