Wijsgeerige en duidelijke uitlegging over het Opperwezen en de Wereld, of onze Aarde vergankelijk is? en eenmaal vernietigd zal worden of niet? - als ook over den mensch en de ziel van den mensch, wat de ziel is? en hoedanig dezelve van 't ligchaam scheidt? - de onsterselijkheid der ziel, en of wij van dit leven onmiddelijk in een ander eeuwig leven overgaan? of wij dan in dat leven ook kennis van deze Wereld hebben? of ons daar bekend zal zijn, wat hier op deze aarde na ons verscheiden gebeurd? - als het lot onzer Ouders, Kinderen, Vrienden of Vriendinnen? enz. en wat of eigenlijk de dood en hel is? of wij de Godheid na dit leven, eenmaal volkoomen zullen kunnen bevatten, enz. Door A. van Oosten, Jr. Te Amsterdam, bij C. Groenewoud. 1811. In gr. 8vo. 34 Bl. f :-8-:
Als in het duister schuilend Recensent, deden wij, voor eenigen tijd, melding van het ellendig opstel des Heeren van oosten, over het wederzien in den Hemel. Waardiger mannen dan wij (maar, immers voor ons, ook in het duister schuilende mannen) hebben zijnen arbeid, zegt hij, met hunne goedkeuring bekroond. Hij gaat dus voort met schrijven. De Uitgever las ons geschrijf met verontwaardiging, maar heeft dat van den Heer van oosten met veel genoegen gedebiteerd en zien ontvangen. Hij gaat dus voort met drukken. En wij, die het voor ons liggend geschrift volstrekt in waarde met het eerstgenoemde gelijk stellen, bepalen ons tot den wensch uit den Tristram: ‘Moge de hemel de papiermakerijen begunstigen! ... Wat aangaat de voortteling der Ganzen, daarover bekommer ik mij in 't minst niet. De