Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van G.A. Olivier, door het Turksche Rijk, Egypte en Perzië. Uit het Fransch. Met Platen en Kaarten. IIIde Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. In gr. 8vo. 378 Bl. f 3-18-:Schoon de Heer olivier niet mild is met ontmoetingen breed te verhalen, laat hij niet na, de zoodanige in te vlechten, welke volkskennis bevorderen, en volgende reizigers ter waarschuwing kunnen strekken. Van dien aard is de vermelding van het gedrag der Pachas op Kreta, met den togt naar en de aankomst op welk eiland dit Deel eenen aanvang neemt. 't Zelve vindt, in eenige hoofddeelen, eene beschrijving, welke ons de ligging, de hoofdplaatsen, de verdeeling en de regering doet kennen, met vermelding van de volken, die op dit eiland elkander vervangen hebben. De jongste gebeurtenissen verdienen en verwerven eene bijzondere vermelding. Met de uitgestrektheid en volkrijkheid van het eiland Kreta, met de voortbrengsels van elke provincie, en de natuurlijke historie, maakt ons de Reiziger op zijnen onderscheidenden trant bekend. Van de gewassen sprekende, merkt hij op, hoe het te beklagen is, dat de aardappelen den ingezetenen van Kreta geheel onbekend zijn. ‘De- | |
[pagina 264]
| |
ze zouden, volgens zijne aanduiding, ongetwijfeld in de schaduw der kastanjeboomen van Selino, op de witte bergen, op den berg Ida, op den berg Dictae, en op alle hooge en koele plaatsen van het eiland, zeer wel groeijen; veel toebrengen tot de onafhankelijkheid der SphachiotenGa naar voetnoot(*), die thans meermalen, door gebrek aan levensmiddelen, gedwongen worden, zich naar de zeesteden op den noordelijken oever te begeven; het koren, dat over 't algemeen in deze landen schaars is en ontbreekt, zeer bezuinigen, en aan alle de Grieken een gezond voedsel opleveren, dat hun, mogelijk, niet door de inhaligheid der Muzelmannen zou benijd worden. Het is te hopen, dat de Sphachioten deze weldaad eenmaal aan de Europische kooplieden, die te Canea wonen, of aan de Grieken, welken de koophandel thans naar de voornaamste steden van Europa lokt, zullen te danken hebben.’ - Voorts houden de inwoners der steden, en vooral de Europeërs, op Kandia, met weinig kosten, eene zeer goede tafel. Den staat van den landbouw en de nijverheid op Kreta vermeldende, vinden wij die der door de Turken onderdrukte Gricken in een allerdroevigsten staat. Armoede, lusteloosheid vertoonen zich alom. Hoe zeer steken hier bij af de Sphachioten! ‘De Griek, die deze bergen bewoont,’ schrijft olivier, ‘is te gelijk herder, landman en kunstenaar. Met de slechte gronden, die hij bezit, doet hij vrij wel zijn voordeel; met ge- | |
[pagina 265]
| |
noegzame kunde en een goed gevolg fokt hij een aantal vee; en met vrij veel behendigheids vervaardigt hij zelf de stoffen, met welke hij zich kleedt, het keukengereedschap, waarvan hij zich bedient, de werktuigen, die hij gebruikt. Maar de Sphachioter heeft de kracht van den onafhankelijken vrijen man en de werkzaamheid van hem, die de vrucht van zijnen arbeid ongestoord geniet, behouden.’ Ontelbaar zijn de gelegenheden, welke olivier ontmoet, om van der Turken onderdrukking op Kreta te gewagen. Niet ongepast merkt hij elders op: ‘Men zou zeggen, dat de Turken, gelijk aan de vraatzuchtige en luije hommels, zich met geen ander oogmerk in een vreemd land gevestigd hebben, dan om daar, zonder moeite en zonder zorg, het voedsel te verteren, dat anderen door hunnen arbeid der aarde ontwoekeren, of door hunne nijverheid van elders aanbrengen. - Het zij dat de Sphachioten, wier moed zij ondervonden hebben, en wier vijandelijke geneigdheid zij kennen, hen wantrouwend maken; het zij dat het groot aantal Grieken, die op het eiland wonen, hen insgelijks noodzaakt om op hunne hoede te zijn, het is zeker, dat de Turken hier steeds geneigd zijn, om, onder het geringste voorwendsel, eenen Griek met eigene handen om te brengen, of aan de wreedste straf over te geven. Valsche getuigen maken geene zwarigheid, om voor de regtbank te verschijnen, zoodra het oogmerk is, zich, op eene wettige wijze, te ontdoen van iemand, naar wiens bezittingen men haakt, of wiens moed men vreest.’ Ten aanzien van de Turken maakt olivier de aanmerking, dat zij in 't algemeen fraaijer zijn dan de Europeanen: schoon niet langer, is hun gelaat regelmatiger, hunne trekken zijn gewoonlijk aangenamer en sprekender; en vraagt vervolgens: ‘Zijn zij dit verschuldigd aan hunne min werkzame levenswijze; aan de luchtsgesteldheid, onder welke zij wonen; aan het voedsel, dat zij gebruiken; aan den overvloed, welken zij bijna allen | |
[pagina 266]
| |
genieten; of moet men de oorzaak hiervan zoeken in de gewoonlijk vrij schoone slavinnen, die hun het leven geven? - 't Gene ons zou doen overhellen, om te gelooven, dat de meer algemeene schoonheid der vrouwen in Turkye zeer veel bijdraagt tot de schoonheid der mannen, is, dat de Turken van Kreta, die, sedert zij het eiland in 't bezit hebben, de fraaiste Griekinnen van het land bij verdrag (au capin) trouwen, nog veel schooner zijn dan die in het overige van Turkye. Zij zijn ook veel vernuftiger. Wanneer men hen ziet en hoort, zou men denken, dat zij van hunne moeders eenige vonken van dien schitterenden geest en dat levendige vernuft hebben overgeërfd, met welke de Grieken begaafd zijn, en die zij, zelfs onder het juk der slavernij, behouden hebben.’ Eene bijzondere opmerking verdient het, dat de Turken op Kreta de éénigen in het Keizerrijk zijn, die het hebben durven wagen, om, in weerwil van de vooroordeelen hunner natie, alle vreemdelingen, uit eene door de pest besmette plaats komende, aan eene soort van quarantaine te onderwerpen; de havens te verbieden en te sluiten voor schepen, die verdachte zieken aan boord hebben. Dan, daar zij het aankomen van Turksche oorlogschepen niet verhinderen, noch deze aan hunne inrigtingen onderwerpen kunnen, is die voorzorge zeer gebrekkig, en beveiligt Canea niet voor die verwoesting der volken. - Eene opgave van de in- en uitgevoerde waren sluit het berigt van Kreta. Van dit eiland vertrok olivier, op 't einde van Slagtmaand des jaars 1794, naar Alexandrië, welke stad met derzelver bijzonderheden de aandacht der Lezeren uitlokt en vestigt. Van dezen aard zijn ook de togten buiten en om de stad, waar de Katakomben bezocht worden; onder deze wil hij ook geteld hebben de zoogenaamde Baden van cleopatra. Vele puinhoopen oordeelt olivier nog niet genoeg onderzocht. - De bouwvallen en waterleidingen in dien oord bezoekende, maakt hij keurige aanmerkingen over de hoogte des waters in dien | |
[pagina 267]
| |
oord. De natuurlijke historie krijgt haar aandeel. Onder de bijzondere opmerkingen onzes Reizigers verdient, hetgeen hij van de Springrat meldt, opmerking. Een togt naar Aboukir wordt gevolgd van de reis naar Kairo. De vaart op den Nijl is in den mond vrij gevaarlijk. Deze gevaarlijke plaats voorbij en doorgeworsteld zijnde, meenden de reizigers in een geheel ander werelddeel te zijn overgebragt: ‘het water was zoo kalm, dat de wind naauwelijks op deszelfs oppervlakte eenige kabbeling veroorzaakte. De oevers der rivier waren minder hoog, en overal met groen bedekt; eene menigte planten en heesters vertoonden zich op de boorden van het water en op de vruchtbare velden in derzelver omtrek; zelfs de rivier prijkte op eenige plaatsen met riet, biezen, wilde cyprus en nenuphars. Wij zagen verscheidene watervogels, en hoorden op eenen afstand het gezang van eenige andere. Ons oog verlustigde zich in de beschouwing van eenen uitgestrekten, zuiveren gezigtseinder, in welken zich, links en regts, eenige dadelboomen, en, voor ons uit, geheele bosschen van dezelve zich opdeden en vertoonden. De lucht was vervuld met eenen aangenamen geur, en van alle zijden ademden wij den liefelijken reuk der oranje-, citroen- en henneboomen in, welken eene zachte koelte ons uit de tuinen van Rozette toewasemdè.’ In deze stad zal men nevens onzen Reiziger wel willen vertoeven, om de nijverheid en den koophandel der ingezetenen te beschouwen, en na te gaan, wat hij daar in de natuurlijke historie opdoet. Van Rozette naar Kairo varende, levert alles stoffe tot waarneming op; alles geeft afleiding, of houdt de aandagt bezig, vermaakt, of boezemt deelneming en belangstelling in. Kairo zelve houdt ons op eene onderrigtende wijze onledig. Hadden, op de reis naar Kairo, de beide groote piramiden van Gizéh reeds olivier's gedachten bezig gehouden, een togt derwaarts kon niet uitblijven. Meer dan ter loops legt hij bij deze gedenkstukken der oud- | |
[pagina 208]
| |
heid een bezoek af, en, hoe menigmaal ook beschreven, zal men de beschrijving onzes Reizigers, schoon door de vermelde afmetingen wat droog, belangrijk moeten keuren, ook van wege de beoordeelingen van vroegere waarnemingen. Dit zelfde geldt ten opzigte van de Mumien, door hem waargenomen. Van de dieren, en onder dezen van den Kameel sprekende, merkt hij op, ‘dat men zich zeer zou vergissen, wanneer men meende, dat de Drommedaris een ander dier is dan de Kameel en eene bijzondere soort uitmaakt. Dit ware even zoo veel als hield men het rijpaard voor eene soort van dier, onderscheiden van het trek- of pak - paard. De Grieken, en na dezen de Romeinen, noemden den loop- of rij-kameel, dat is, de kameel, die opgevoed werd om te loopen, Drommedaris; die, welke alleen bestemd was om lasten te dragen, en den wagen, van welken men in het Oosten geen gebruik maakte, te vervangen, behield den Arabischen naam Kameel. De een en de ander hebben slechts éénen bult op den rug, en verschillen niet van elkanderen, dan door bijna onmerkbare schakeringen. In tegendeel verschillen zij zeer veel van den Camelus Bactrianus, die twee bulten heeft, en, wat beroemde natuurkundigen ook zeggen, deze hebben zou, al ware het ook dat men hem nimmer eenigen last opleide; zoo als de Arabische en Egyptische kameel er niet meer dan éénen heeft, en er altijd slechts éénen heeft, onverschillig of men hem tot loopen of tot het dragen van lasten gebruike.’ Dit Deel sluit met de zedelijke en staatkundige gesteldheid van Egypte: de eerste moge vrij bestendig blijven, de laatste is aan ontelbare veranderingen blootgesteld, welke hier elkander in het verhaal vervangen tot op den tijd des Reizigers. |
|