nog éénige Maatschappij, welke het ons ten pligt maakt, te allen tijde mede te werken om dezelve te doen kennen in hare waarde. Beide de Amsterdamsche Departementen zijn stevige takken van den grooten en algemeen nuttigen boom, en alzoo het voorwerp onzer beste wenschen: ‘Groei welig, brei uw spranken uit, neem toe in schoonheid en vermogen!’ roepen wij met den Heer loots (wiens Vers te dezer gelegenheid achter de Redevoering geplaatst is) ook dit Departement van harte toe, en geven den Redenaar lagers gaarne den lof, dat hij de hem vereerende taak deftig en doelmatig heeft volbragt, en alzoo te dezer gelegenheid het zijne bijgedragen ter bevestiging en uitbreiding der dierbare Maatschappij.
De Redenaar betoogt: dat de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen eene blijkbare overeenkomst heeft met het Christendom, en vindt deze overeenkomst in het doel, de middelen, en lotgevalien. Geene volstrekte, op alle deelen toepasselijke, maar eene blijkbare overeenstemming wordt hier bedoeld, en alzoo is de Maatschappij eene echte en waardige telg van het Christendom, voor hetwelk de hoogachting van den Redenaar overal blijkbaar is; zoodat nergens het vermoeden bij de lezing kan opkomen, alsof de hoogere waarde van den krachtigsten, troostrijksten Godsdienst eenigzins door zijn gevoelen lijden kon. In het tweede deel wordt het betoogde aangewend ter aansporing tot 1) betamelijke vreugde, waar een onopgesmukt verhaal van het werkelijk door het Departement gestichte nut ten grondslag wordt gelegd; en 2) tot volharding in het begennen goede, en het ernstig voornemen, om, zoo mogelijk, nog meer te doen.
Deze Redevoering kan, naar ons gevoel, velen opwekken en aanmoedigen; en daar wij het tijdvak, waarvan de Redenaar als mogelijk gewaagt, waarin men de pogingen der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen te regt voor overtollig zou kunnen houden, den kleensten graad van mogelijkheid slechts toekennen, immers die mogelijkheid verschuiven tot een nog zeer afgelegen tijdvak in de toekomst, (een tijdvak, wanneer deze weldadige Maatschappij zou opgolost zijn, even als eene zaadkorrel, welke eene schoone plant voortbragt, die met zorgvuldigheid werd opgekweekt, en heilzaam gemaakt voor allen. Welk een schoone dood zoude dit