Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
Essai d'une Histoire des Révolutions arrivées dans les Sciences et les Beaux-Arts, depuis les temps Héroïques jusqu'à nos jours. Par P.G. de Roujoux, Sous-Préfet de Dôle. III Tomes. A Paris, de l'Imprimerie d'Adrien Egron. 1811. 8vo.Dit boek geeft, in zekeren zin, vrij wat meer nog dan de titel belooft, maar daarom, in eenen anderen, veel minder. Dit kan als iets zeer algemeens en natuurlijks beschouwd worden. En in der daad, wij hebben er niets tegen, dat men het zoo vinde. Heette het werk eenvoudig histoire des sciences, en niet des révolutions etc., wij hadden in hetzelve eene algemeene geschiedenis van alle wetenschappen en kunsten gezocht, maar hetzelve dan ook welligt ongelezen ter zijde gelegd. In het historieele moge een algemeen overzigt, onder den naam van algemeene geschiedenis, noodzakelijk zijn, wij moeten bekennen nog nooit een boek, dat dezen naam droeg, met doorgaand genoegen gelezen te hebben. Het eigenlijk algemeene ja, maar het bijzondere wil ons daar niet behagen. Niemand althans moet, zoo wij regt hebben, de geschiedenis der volken uit de geschiedenis der volken, maar wel uit de geschiedenissen van elk volk pogen te leeren, om vervolgens zelf het groot geheel zamen te stellen, of zich daartoe van zoodanige wenken en leiddraden te bedienen, als hem in het kortst mogelijk bestek voorkomen. Gaat echter dit ons begrip, in het opgegeven geval, door, veel meer doet het zulks bij de beschouwing van kunsten en wetenschappen. Daar toch geldt het homo sum van terentius; alle menschen-geschiedenis, hoe oud, hoe afgelegen, hoe onaanzienlijk, is mij als zoodanig belangrijk, en althans verstaanbaar. Hier komen een aantal vakken voor, wier veranderingen, vorderingen | |
[pagina 215]
| |
enz. enz. mij niet zeer ter harte gaan, mij naauwelijks duidelijk gemaakt kunnen worden, of, uitvoeriger behandeld, vervelen. Zeide vader hippocrates reeds van zijne, op zichzelve staande, kunst, ‘dat ze lang en het leven daarentegen kort is,’ en is deze, zoo wel als elke andere, met den tijd eer langer dan korter geworden, wat wonder dan, dat wij doorgaans noodig hebben, ons, zoo niet tot een tak, althans tot een vak, tot eene soort van kennis of oefening te bepalen. Het is waar, men ziet wel gaarne eens in zijn buurmans tuin, wisselt met hem zijne gedachten en bevindingen, en leert alzoo eindelijk van alles medepraten. Maar alles, wat men gaarne doet, is daarom niet wenschelijk. Dit medepraten, dit van alles wat, en daarom juist van het geheel niets weten, is misschien maar al te zeer mode geworden. Althans, hetzelve door kort-begrip of algemeen overzigt te bevorderen, en alzoo het winderig hoofd gelegenheid te geven, door eenen schijn van wetenschap te bedriegen, en door schoonklinkende oordeelvellingen zich tot een blinden leidsman, ook van dezulken, wien het min aan gezigt dan aan zelfvertrouwen ontbreekt, op te werpen; hiermede kunnen wij ons, ofschoon wij hulde doen aan vlijt en doel der schrijveren, niet vereenigen. Doch, laten wij, ten einde ons gevoelen eenigzins te staven, dit werk wat nader doen kennen. Hetzelve beslaat drie matige boekdeeltjes, en levert in dit bestek de geschiedenis van negen-en-twintig onderscheidene vakken, gedurende zestien verschillende tijdperken. In elk dezer vakken van wetenschap of kunst noemt en beoordeelt het, in elk tijdvak, de voornaamste auteurs zoo wel als werken, ja treedt hierbij somtijds in nog nadere bijzonderheden. Geneeskunde zoo wel als teekenkunde, b.v., elk met hare onderdeelen, oostersche en westersche, oude en nieuwe letterkunde, geschiedenis der allervroegste, der middeleeuwen, der tijden door ons beleefd; dit alles geeft slechts eenig denkbeeld van het veld, | |
[pagina 216]
| |
dat niet rondgereisd, of in weinige rigtingen doorsneden, maar, bedriegt men zichzelven niet, geheel doorwandeld en beschouwd wordt. Om nu niet te zeggen, dat eene algemeene kaart, vooral op eene kleine schaal, met de uitvoerigheid eener bijzondere behandeld, of duister, of gebrekkig, of - ja wel zeker - beide wordt; hoe is het mogelijk, zou men kunnen vragen, dat één man alles bij eigen bevinding kent, slechts in staat is de bevinding van anderen te beoordeelen, den tijd en de gelegenheid heeft dezelve naar hunne eigene opgave te beproeven, en alzoo niet dikwijls compilator, ja compilator compilatorum wordt? Het zij nogtans verre, dat wij, door deze aanmerkingen, welke wij ook geenszins in vollen nadruk op het werk voorhanden willen hebben toegepast, de verdiensten van den Heer de roujoux zouden willen verkleinen. De stand zelf van dezen Schrijver verheft hem boven alle verdenking van, voordeelshalve, slechts een veelbelovend boek te hebben willen bijeenbrengen. Ook is de titel, gelijk wij reeds aanmerkten, strijdig met zoodanig ontwerp. De Heer roujoux - de voorrede zelve staaft dit vermoeden - had zeer veel gelezen, en zeer vlijtig aanteekeningen gehouden; zijn blik, vrijelijk rondwarende, overzag een zeer groot veld, overzag, met meerdere of mindere naauwkeurigheid, bijna het geheel der menschelijke kundigheden, en geraakte natuurlijk op de gedachte, ja in de verzoeking, dit, in orde en te boek gebragt, der lezende wereld mede te deelen. In der daad, deze wensch ligt dubbel in ons hart. Schoon geen vriend van algemeene geschiedenis, deed onszelven de lectuur, herinnering en vergelijking van bijzondere volkshistorien, in oogenblikken van mijmerende afgetrokkenheid, meermalen het ontwerp door de ziel zweven, uit de laatsten de eerste zamen te stellen. Had de Schrijver zich intusschen kunnen bepalen tot hetgeen wij enkel verwachtten van den titel; had hij, zich niet dan met het algemeene bezig houdende, de voor- | |
[pagina 217]
| |
naamste omwentelingen in den staat der menschelijke verlichting en beschaving opgegeven; had hij ons haar doen verzellen van oud Egypte naar Griekenland, van hier naar Alexandrië en Rome, vervolgens onder de Arabieren, en eindelijk weer Europa in en door; had hij alle deze veranderingen uitvoerig en grondig, duidelijk en bevallig verklaard en opengelegd, wie zou zijn werk niet met gretigheid verslinden? Het ware dan, in der daad, iets zoo bijzonders als algemeens. Niemand zou zich kunnen beklagen, dat eene ongewijde en onbedrevene hand in zijn heiligdom greep; terwijl elkeen met genoegen ter harte nam, wat hem als mensch, als geleerde en kunstenaar, niet onverschillig kon zijn. - Maar, wanneer men een werk gelezen heeft, behoort men het niet naar den titel te beoordeelen. En alzoo twijfelen wij niet, of men verlangt hieromtrent eenige rekenschap van ons. Dan, wilden wij de details, de bijzonderheden, de opgave en schatting van schrijvers en kunstenaars beoordeelen, wij zouden voorwaar, na het gezegde als polyhistors en universeel-genies optredende, onszelven leelijk ten toon stellen. Men vergenoege zich dus met het meer algemeene. De verdeeling komt ons zeer doelmatig voor; de stijl is zeer wel naar het onderwerp berekend, en, waar dit het toelaat, niet zelden uitnemend fraai; en aan belangrijke en schoone aanmerkingen mangelt het wezenlijk niet. Maar, wie durft even zeer op volledigheid hopen? In der daad, wij zouden het mottoGa naar voetnoot(*) op den titel, van la fontaine ontleend, wel haast omkeeren, en zeggen: men kan het niet, ik geef er de proef van, geen min geleerde onderneme het. - De Fransche litteratuur, dit is natuurlijk, speelt in de laatste deelen de hoofdrol. Spanje en Italië, en vervolgens ook Engeland, vertoonen zich op het groote tooneel; hoewel de laatste vrij wat in de schaduw van | |
[pagina 218]
| |
den hoofdpersoon staat. Duitschland komt mede een klein ondergeschikt rolletje spelen, en wordt dus natuurlijk niet altijd even minzaam bejegend. Maar ons arme Holland blijft stilletjes achter de schermen. Het is waar, in wetenschappelijke zaken, die dan ook veelal in het Latijn plagten behandeld te worden, (gelijk ook in de eigenlijke kunst) gaat het eenigzins anders toe. Hier worden, wel is waar, eenige doorluchtige namen genoemd, die dit ons onaanzienlijk geboortelandje eenmaal, als eene zon, over de geletterde en schoone wereld deden stralen; doch ook te dezen opzigte zijn wij niet geheel voldaan. - Wij, voor ons, doen gaarne ons best, de Fransche letterkunde onder de onzen meer en meer uit te breiden, en, zijn wij wel onderrigt, dan schijnt wederkeerig iets dergelijks plaats te hebben; ligtelijk leeren wij elkander dan ook met der tijd beter kennen en waarderen; moge dit een der gevolgen onzer naauwe verbindtenis zijn; hoe het uitvalle, de waarheid moet er bij winnen. Maar, om eindelijk op de omwentelingen, of veeleer derzelver aanleidende oorzaken, te komen: uit hetgeen boven gezegd is, kan reeds blijken, dat wij hier meer uitvoerigheids en grondigheids verlangd hadden. Het een en ander, hier voorkomende, schijnt ons dan ook niet naauwkeurig te zijn. Zoo wordt, b.v., de hervorming - en dit kon men evenwel, na het bekroonde werk van villers, ook van onzen kundigen Schrijver verwachten - naauwelijks als een heilzame schok en rijke bron van vordering aangestipt, en dit zelfde daarentegen in het breede geroemd van de ontdekking van Amerika. Dat deze ontdekking in het vervolg, en op den duur, zeer belangrijk voor velerlei wetenschap is geworden, wie twijfelt daaraan? Maar dat deze gebeurtenis tot de spoedige, bijna geweldige, verdrijving der duisternis van de middeleeuwen zoo krachtig zou gewerkt hebben, in der daad, zoo lang geen kegenbogen of heeren dit in gelijken smaak, als ten opzigte der schrikvolie kruistogten, | |
[pagina 219]
| |
heeft waarschijnlijk gemaakt, zullen wij het bezwaarlijk gelooven. Wij besluiten de beoordeeling dezes boeks, dat met het begin der Revolutie eindigt, (en welks overzigt door drie onderscheiden registers gemakkelijk gemaakt is) met dit troostelijk uitzigt voor de wetenschappen, door den Schrijver zelv' aan het slot geopend. ‘De schitterende dagen van Athene volgden den slag bij Thermopylae en den inval in Griekenland op den voet; de gelukkige regering van augustus grensde aan den tijd der openbare partijschappen en verbanningen; die van lodewijk XIV begon in het midden der burger-oorlogenGa naar voetnoot(*). Deze nabijheden laten ons de uitgebreidste hoop, en vergunnen ons, de negentiende eeuw al bij voorraad eenen hoogen rang te verzekeren onder de roemvolste tijdperken.’ |
|