| |
| |
| |
Reize om de Wereld, gedaan in de jaren 1803 tot 1806, op bevel van Alexander den I, Keizer van Rusland, door den Kapitein der Keizerlijke Marine, A.J. von Krusenstern. Iste Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1811. In gr. 8vo. Behalve het voorwerk, 317 bl. f 2-18-:
Wanneer men met iemand op reis gaat, bovenal tot het doen eener reize van geen minder aanbelangs en duurs dan eene Reize om de Wereld, verlangt men zeker, en met overwigt van reden, het Opperhoofd te kennen, bij hetwelk men zich aan boord begeeft. Zamelen wij derhalve eenige trekken op, om den Zeekapitein von krusenstern te leeren kennen.
's Mans afbeelding, op den titel, geeft den eenigzins gelaatkundigen reeds een gunstig denkbeeld, en hij wordt, de reis lezende, verzekerd, dat hij niet mis geoordeeld heeft. Reeds sedert verscheiden jaren was de zeer beperkte toestand van Ruslands werkelijken handel een voorwerp van krusenstern's nadenken geweest; de wensch, om iets tot volmaking bij te dragen, kwam zeer natuurlijk bij hem op, schoon hij tevens de hoop moest opgeven van denzelven vervuld te zien, daar noch zijne kunde, noch zijne betrekking hem eenigen grond gaf om zich daarmede te vleijen. In den oorlog van 1793 tot 1799 op de Engelsche vloot dienende, trok het belangrijke van Engelands Oost-Indischen en Chineschen handel bovenal zijne opmerkzaamheid. Het scheen hem niet geheel onmogelijk, dat ook Rusland aan den handel ter zee op China en de Indiën deel konde nemen De voordeelen, door de Portugezen, de Hollanders en de Engelschen daarvan getrokken, vuurden zijnen ijver aan; en hij stelde het buiten twijfel, dat ook Rusland van dezen han- | |
| |
del, zonder juist vastigheden in die landen te bezitten, voordeelen zou kunnen trekken.
Een hoosdbeletsel van dezen handel was het gebrek aan manschappen, geschikt om ter koopvaardij te varen. De officieren van de Ruskeizerlijke oorlogsvloot waren de eenigste, die men daartoe zou kunnen gebruiken; en van dezen had geene, behalve eenige Engelschen, de Oost-Indische wateren ooit bezocht. Krusenstern besloot, zelf naar de Indiën te gaan. Met een Engelsch linieschip zeilde hij, in den aanvang des jaars 1797, naar Kaap de Goede Hoop, voorts met een fregat naar de Indiën, waar hij een jaar doorgebragt hebbende, met een koopvaardijschip naar China stevende, om de zoo gevaarlijke Chinesche zee te leeren kennen. - Tot duslange waren zijne gedachten alleen op den handel van Europisch Rusland op China gevestigd. Een Amerikaansch schip, van de noordwestkust met pelterijen te Canton komende, gaf aan zijne beschouwing van dit onderwerp eene andere en uitgebreider rigting, om den Pelterij-handel der Russen te verbeteren en uit te breiden.
Gedurende zijne terugreize van China stelde hij des eene Memorie op, om dezelve aan den toenmaligen Minister van Koophandel over te geven. Hierin slaagde hij niet naar wensch, en eerlang werd hem alle hoop, om in de uitvoering van zijn plan te slagen, benomen; dan, met de komst des tegenwoordig regerenden Keizers op den troon, begon zijne hoop te herleven. Een tweejarig verblijf in Rusland had hem omtrent vele zaken, tot dit ontwerp behoorende, meer lichts gegeven; doch het plan bleef hoofdzakelijk onveranderd. De invloed van Staatsdienaren, tot handel en zeevaart betrekking hebbende, deed dit nieuw ontwerp, 't welk veel tegenspraak en hindernis ontmoette, de Keizerlijke goedkeuring en medewerking wegdragen.
Von krusenstern, naar Petersburg opontboden, vernam, dat de Keizer hem beslemd had om het door hem ontworpen plan zelf uit te voeren. ‘Ik
| |
| |
stond,’ schrijft hij, opdat wij hier des Zeevoogds eigene woorden gebruiken, ‘niet weinig verbaasd, toen ik dit hoorde: want in der daad ik had reeds bijna alle hoop opgegeven, dat mijne voorslagen ten uitvoer zouden gebragt worden, en ik verwachtte niets minder, dan dat men mij daartoe verkiezen zou. Ook was het thans bezwaarlijk voor mij geworden, om aan die keuze te voldoen. Eene beminnelijke echtgenoote had mij sedert eenige maanden tot den gelukkigsten man gemaakt, en ik hoopte eerlang vader te zullen worden. De vervulling van alle andere wenschen had mij niet gelukkiger kunnen maken. Mijn toestand was onafhankelijk, en ik was juist voornemens om den dienst geheel te verlaten, om stil en gerust, onder het genot van ongestoord huisselijk geluk, mijne dagen door te brengen. Dit geluk zoude ik vaarwel zeggen! Mijn gevoel hield mij terug, om het voor mij zoo eervol bevel, dat mij opgedragen werd, aan te nemen. Doch de Minister verklaarde mij, dat men er op rekende, dat ik het niet afslaan zoude, en dat mijn plan onuitgevoerd zou blijven, indien ik weigeren mogt de door mij voorgestelde reis te ondernemen. Ik was aan mijn vaderland een offer schuldig, en ik bragt hetzelve. Ik besloot tot de reis, en stortte daardoor een jaren langen kommer en lijden over het leven van mijne ongelukkige echtgenoote. Duizendmalen heb ik daarover mij verwijtingen gedaan. Konde ik ongevoelig blijven bij de tranen van eene teeder beminde wederhelft, die ik twaalf maanden lang dagelijks zag vloeijen? De bewustheid van voor mijn vaderland nuttig te kunnen zijn, dat altijd het doel mijner wenschen geweest was, deed mij standvastig bij mijn besluit volharden.’ - De Keizer poogde die opoffering zoo veel mogelijk te vergoeden. ‘Hij was,’ schrijst de dankbare krusenstern, ‘zoo goedgunstig geweest, om aan mijne vrouw de inkomsten van een landgoed, die jaarlijks 1500 roebels bedroegen, voor den tijd van twaalf jaren toe te
wijzen, ten einde mij - dus was de uitdrukking van den gevoe- | |
| |
ligen Vorst - gedurende mijne afwezigheid ten aanzien van mijne familie volkomen gerust te stellen: eene gunst, die mij verraste, en daarom te meerder waarde voor mij had, omdat zij ten bewijze diende, dat de Keizer gevoelde, dat eene weldaad, aan mijne vrouw bewezen, mij oneindig aangenamer zijn moest, dan die aan mijzelven was geschied.’
Dit zelfde voor pligt gevoelige hart des Scheepsvoogds zien wij met verstand en oordeel werken, in de keuze der schepen tot den togt en derzelver toerusting, in de keuze zijns togtgenoots, die het tweede schip zou voeren, en der manschap, in de zorgvuldige toebereidselen om voor de gezondheid en het genoegen zijns scheepsvolks te zorgen. Met één woord, men is, de toebereidselen tot de reis lezende, met krusenstern ingenomen, en onze achting groeit onder het reizen aan, bij veelvuldige en treffende gelegenheden.
Onder de toerustingen tot de reize verbreedde het plan; een nieuw voorwerp werd er aan verbonden, namelijk een gezantschap naar Japan, 't geen de Heer van resanoff zou bekleeden. Teffens wilde men die reis tot uitbreiding der wetenschappen doen dienen. Tilesius ging voor het vak der natuurlijke historie, Dr. horner als sterrekundige mede, met al den toestel tot waarnemingen. Op de Nadeshda, door krusenstern gevoerd, bevonden zich 85, en op de Newa 54 personen. Men had hem wel geraden om eenige buitenlanders onder zijn volk aan te nemen; dan hij kende te wel den geest der Russische matrozen,die hij boven alle buitenlanders, zelfs de Engelschen, de voorkeus gaf, om aan dien raad het oor te leenen. Op de beide schepen was geen buitenlander, behalve de Heeren horner, tilesius, langsdorff en laband, aan boord. De Newa werd door den Kapitein-Luitenant lisianskoy gevoerd. - Dit maakt den hoofdinhoud uit van het eerste hoofddeel.
Het II H. vermeldt het vertrek uit Rusland, de aan- | |
| |
komst en verrigtingen, zoo te Koppenhagen als in Engeland, waar zij alle vriendelijke en ondersteunende behandelingen aantroffen. - De vaart naar de Canarische eilanden en Brazilië maakt het III H. uit. Bij het inzeilen van den grooten oceaan, in een schoonen nacht, wanneer alle officieren tot 12 ure op het dek bleven, beschouwden zij dien als een gunstig voorteeken voor hunne lange reis. ‘Voor wien,’ vraagt onze krusenstern, ‘kon deze gedachte, deze wensch, die niet uit zorg voor eigene veiligheid ontstond, belangrijker zijn dan voor mij? Het scheen mij toe, dat het geheele beschaafde Europa het oog op ons gevestigd hield. De gelukkige of ongelukkige uitslag van mijne onderneming zou eigenaardig ten opzigte van mijn roem beslissen, en het mislukken van dezelve zou eene vlek op mijnen naam kunnen werpen, die natuurlijk ook mijn vaderland zou moeten trefsen. Zij, die Rusland zoeken te bedillen en deszelfs roem te verkleinen, zouden zich over eenen ongelukkigen uitslag luide verheugd hebben; en het mislukken der eerste proeve zou de Russen, voor langen tijd, hebben afgeschrikt, om soortgelijke ondernemingen te wagen. De zwarigheden van het aangevangen werk zweefden mij levendiger dan ooit voor oogen, en ik vond eindelijk mijne rust alleen in de reden, waarom ik tot de reis besloten had; in de verpligting om mij aan eene onderneming niet te onttrekken, ten aanzien van welke men gezegd had dat zij geheel niet gebeuren zou, indien ik de uitvoering niet op mij nam: om deze reden was het derhalve mijn pligt te gehoorzamen.’
Op Teneriffe was de behandeling allezins vriendelijk, zoo ook de verzorging van noodwendigheden: dan over de inwoners van Santa-Cruz is hij geheel niet voldaan; en geen wonder! zie hier het tafereel, 't geen hij er van ophangt: ‘Algemeene volks-ellende, de verregaandste zedeloosheid onder het vrouwelijke geslacht, en geheele scharen van dikke monniken, die, zoodra de avond valt, in de straten rondloopen, om aan hunne zinnelijke lus- | |
| |
ten te voldoen; zie daar de karaktertrekken van Santa-Cruz, welke eenen vreemdeling, aan zulk een gezigt niet gewoon, met medelijden en afkeer vervullen. Op geene plaats ter wereld vindt men misschien meer zulks terugstootende voorwerpen. Bedelaars van beiderlei kunne en allerlei ouderdom, in lompen gekleed, met allerlei afzigtige kwalen behebt, vullen de straten niet minder dan ontuchtige vrouwspersonen, dronken matrozen en uitgehongerde en misvormde dieven. Ik houd mij schier overtuigd, dat de lage klasse der inwoners bijna zonder eenige uitzondering zich aan dieverij schuldig maakt. Men verbeeldt zich waarlijk op een eiland in de Zuidzee verplaatst te zijn: want, ondanks alle voorzorgen, wordt men bestolen.’
Bij het doorsnijden van den evenaar, na eene vaart van dertig dagen sedert het vertrek van Santa-Cruz, dronken zij, onder een salvo van elf schoten, op de gezondheid des Keizers, onder wiens regering de Russische vlag voor de eerste maal in het zuidelijk halfrond waaide. Hij voegt er bij: ‘De gewone plegtigheid met Neptunus kon bij ons slechts zeer gebrekkig plaats hebben, daar niemand van de personen, die op het schip waren, behalve mij, ooit tot bij den evenaar was geweest. Evenwel werd een der matrozen, die eenig talent had tot het doen van eene soort van redevoering, en een potsemaker was, met den drietand uitgedost, om alzoo de Russen, bij hunne eerste komst aan gene zijde van den evenaar, te verwelkomen. Hij speelde waarlijk zijne rol ook zoo goed, als ware hij een oud ingewijde van den zeegod geweest.’ - Na veel moeite, bleek het zoeken naar het Eiland Ascensio vergeefs.
Het verblijf te Santa-Catharina, en het allezins heusch onthaal te dier Portugesche bezittinge, zoo zeer verwaarloosd, wordt in het IV H. beschreven. De koophandel werd aldaar zeer gestremd. Hoogst vruchtbaar en goedkoop was het aldaar.
Het vertrek van Brazilië en de komst in den grooten
| |
| |
oceaan geeft de schrijfstofse voor het V H. Men beeft, de stormbeschrijvingen bij het omzeilen van Kaap Horn lezende. - Van den meridiaan van Kaap Horn tot de aankomst te Nukahiwa geeft het volgend hoofdstuk verslag, alsmede van het, om gewigtige redenen, veranderd plan der reize. De scheepswaarnemingen voor de zeevaart, door geheel de reize breed opgegeven, zijn hier van bijzonder veel aanbelangs. Bij de landing te Nukahiwa ontdekten zij een Engelschen matroos en een Franschman, daar sints eenigen tijd wonende, en door wier onderrigtingen zij veel van de bewoners en derzelver gebruiken leerden kennen: hiervan vinden wij melding in het VII H., 't welk het verblijf te Nukahiwa beschrijft, en ons de inwoners aldaar doet kennen. Schaars wordt deze plaats bezocht, en de berigten deswege verdienden des een breed verslag, 't welk vele bijzonderheden oplevert, die niet gunstig zijn voor deze wereldbewoners; schoon onze reiziger de veilgeving van vrouwen en dochteren, welke zeer in het buitensporige liep, meer aan de inhaligheid en dwang van mannen en vaders, dan aan derzelver eigene wellustigheid toeschrijft.
Eer krusenstern de geschiedenis zijner reize vervolgt, acht hij het niet overbodig, over de ligging der Washington-eilanden, waartoe het eiland Nukahiwa behoort, 't welk het grootste van deze groep is, alsmede over de zeden en gewoonten van derzelver bewoneren, mede te deelen, wat hij door behulp der twee Europeërs, daar ontmoet, heeft kunnen verzamelen. Een Kapitein van een Amerikaansch schip heeft dezelve in 1791 ontdekt, en er den naam van Washington-eilanden aan gegeven. Het VIII H. geeft eene aardrijkskundige beschrijving van die eilanden; waaruit onder andere blijkt, dat dezelve weinig voorraads van ververschingen en althans geene varkens opleveren. - Het IV H. geeft van de bewoners van Nukahiwa eene breedvoerige schets, welke, schoon de inwoners van dat eiland, waar de reiziger alleen geweest is, betrefsende, zoodanig is, dat men zich
| |
| |
niet enkel een eilander van de Washington-groep, maar ook van de Mendoza-eilanden mag voorstellen, onder welke alle eene volkomene gelijkheid in taal, regeringsvorm, zeden en gebruiken plaats vindt.
Gaarne zouden wij hier vele opmerkenswaardige bijzonderheden overnemen; dan, plaatsgebrek verbiedt het ons. Des Scheepsvoogds algemeene aanmerking, echter, na dit ongunstig volkstafereel, vinde hier goeddeels plaatse. - ‘Uit deze schets van de Nukahiwers, die misschien overdreven schijnt, maar het echter niet is, zal men ligtelijk kunnen opmaken, dat zij noch maatschappelijke inrigtingen, noch godsdienst, noch eenig zedelijk gevoel bezitten; dat zij niets kennen dan de voldoening van hunne natuurlijke behoeften; met één woord, dat er geen spoor van eenige goede eigenschap bij hen te vinden is; dat zij derhalve ongetwijfeld tot het slechtste menschenras behooren, en men het ten minste niet te erg maakt, wanneer men hen wilden noemt. - In weerwil van de gunstigste schilderij, die men in de reizen van Kapitein cook, van de bewoners der Vriendschaps-, der Societeits- en der Sandwich-eilanden, vindt opgehangen; in weerwil van de geestdrift, met welke forster dezelve tegen allen verdedigt, die zich hier of daar veroorloven eene harde uitdrukking omtrent hen te bezigen, kan ik niet nalaten de bewoners van alle de eilanden dezes oceaans niet slechts voor wilden te verklaren, maar hen gezamenlijk, met zeer weinige uitzonderingen, onder die klasse van menschen te rangschikken, welke nog eenen trap lager staan dan het dier. Met één woord, alle zijn zij kannibalen. - De gunstige gedachten omtrent de Vriendschaps-eilanders zijn, sedert het voorval met den Kapitein bligt en het bezoek van dentrecasteaux, ook zeer verminderd; en zeker mag men beweren, dat zij te dezen opzigte eenen gelijken smaak hebben met hunne naburen op Fidjis en op Isles de Navigateurs.
Tot hiertoe zijn de Societeits-eilanders de éénige van alle, die men naauwkeurig kent, welke nog niet on- | |
| |
der deze verdenking liggen. Over het geheel zijn zij de zachtaardigste, de minst bedorvene, de menschelijkste van alle de bewoners des grooten oceaans; met één woord, zij zijn de gene, die het meest de geestdrift voor natuur-menschen hebben verwekt. Maar ook daar vermoordt eene moeder, met de vreesselijkste onverschilligheid, haar pas geboren kind, om slechts te kunnen voortgaan in hare zwelgerij; en de talrijke gezelfschappen der Arreoyes, die forster met zoo veel welsprekendheids verdedigt, bestaan dezelve niet uit buitensporigen, die alle den naam van vadermoorder verdienen? De overgang tot kannibalen is zeer ligt. Het is misschien slechts de buitengemeene vruchtbaarheid van hun eiland, die hen tot hiertoe bewaard heeft om beneden het dier te zinken.’
Het X en laatste H. dezes Deels verhaalt ons het vertrek van de Washington-eilanden en de aankomst van de Nadeshda te Kamtschatka. Dit hoofdstuk bestaat, gelijk eenige voorgaande, meest uit zeemanswaarnemingen, voor den algemeenen lezer van weinig aanbelangs, doch voor alle zeevarenden hoogst gewigtig. Met deze achterwege te laten, zou het werk verminkt geworden zijn. - De vertaling is in handen gevallen van eenen met de scheepvaart bekenden overzetter, en verdient allen lof. Van het tweede deel zullen wij eerlang verslag geven. Het geheele werk zal drie, ten hoogste vier deelen beloopen. |
|