in IV Monarchijen, waartoe Daniëls voorzegging aanleiding gaf, heeft almede groot nut aangebragt, maar veroorzaakte tevens, dat de geschiedenis van andere minder bekende volkeren te zeer verwaarloosd is. Maar vooral begon men in dit vak met reuzenschreden te vorderen, nadat men de penningen, opschriften, en gedenkstukken van den alouden tijd, met vlijt onderzocht en raadpleegde, op het voetspoor der Benedictijner orde; ja ook de oude Aardrijkskunde, waarin zoo veel verwarring en duisternis heerschte, in klaarderen dag stelde, en met toepassing op ieder tijdvak ontwikkelde. Alle deze middelen werkten mede, om het geloof der oude Schrijveren, en het gezag der historische gedenkstukken, met de grootste juistheid te kunnen wegen en bepalen.
Voorts tot bijzonderheden komende, toont de Redenaar aan: van welken dienst bereids de beoefening der Oostersche letterkunde geweest zij, en wat van dezelve nog te hopen valt, om ons met de geschiedenis der Aziatische volkeren nader bekend te maken; hoe veel lichts over die der Kruistogten door den Benedictijner bertherau verspreid is, en hoezeer, behalve de Algemeene, ook de Vaderlandsche Historie der Europische volkeren van verdichtselen en fabelachtige overleveringen gezuiverd zij; erkennende hij te dezen den nuttigen arbeid van den Vrieschen ubbo emmius. Dus gaderde men meerdere bouwstoffe voor de Wereldgeschiedenis, dan immer den Ouden gebeuren mogt. Van hier werd in Engeland en elders door de geleerden een volkomener zamenstel van de lotgevallen der volkeren vervaardigd; en leide men zich, inzonderheid het eerst in Frankrijk, daarop toe, om de oorzaken, bedoelingen en gevolgen der verhaalde gebeurtenissen op te helderen en wijsgeerig te verklaren uit plaatselijke wetten, volkszeden, koophandel en toestand van bestuur, van kunsten en wetenschappen, en wat voorts van invloed zijn konde op den bloei en ondergang van staten. Ja te dezen, mag men zeggen, overtroffen de nieuweren zeer verre de aloude Geschiedschrijvers.