| |
Medea, Treurspel, naar het Grieksch van Euripides; in Jambische verzen gevolgd door N.G. Van Kampen. Met ophelderende aanteekeningen. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1811. Ingr. 8vo. XXXI. 96 Bl. f 2-4-:
Zoo gaarne als wij den volijverigen van kampen den verdienden lof toekennen, dat hij alleen door eigene oefening en vlijt zich bekwaam heeft gemaakt om door nuttige schriften zijne landgenooten te stichten en te vermaken, zoo zeer doet het ons leed, in het oordeel, door anderen reeds over hem uitgesproken, te moeten toestemmen, dat hij, met het vertalen van de meesterstukken der ouden, eene taak op zich heeft genomen, waartoe zijne krachten niet volkomen toereikende zijn. Hiertoe wordt in der daad vereischt eene, niet oppervlakkige, maar diepe taalkennis, gepaard met uitgebreide oudheidkunde, en vooral ook kritische scherpzinnigheid om de verschillende lezingen van den oorspronkelijken tekst te beoordeelen, de besten daaruit te kiezen, en de onderscheidene verklaringen der uitleggers, zoo daaraan, als aan de gronden der taal, te toetsen: vereischten, waaraan niet voldaan kan worden, dan door iemand, die zich geheel, of althans voornamelijk, aan de beoefening der oude talen, met alles wat daartoe behoort,
| |
| |
heeft overgegeven. Vandaar dan ook, dat de eerste proeve van onzen Schrijver, waarmede hij de zedelijke schoonheden uit de schriften der oude Romeinen getracht heeft in onze moedertaal over te brengen, hoe loffelijk ook 's mans doel ware, in vele opzigten de berisping van kundige boekbeoordeelaars niet heeft kunnen ontgaan, als hebbende hij daarin, uit gebrek aan de bovengenoemde kundigheden, de meening van den oorspronkelijken schrijver te meermalen kwalijk begrepen. Zoo veel te hagchelijker voor hem was dus de onderneming, om eenen Griekschen Dichter, en wel eenen Tooneeldichter, als euripides, die schier niet minder dan de kunde van eenen de groot vereischte om wél vertaald te worden, door eene vertaling aan zijne landgenooten bekend te maken. De beoordeelaars van deze zijne medea hebben dan ook reeds vóór ons het gebrekkige van dezen arbeid duidelijk genoeg aangetoond; en wij zouden ons dus ontslagen kunnen achten van de moeite, om dit door andere stalen nog verder te bewijzen, zoo wij niet vreesden voor het verwijt, dat wij, gemakshalve, blootelijk door eene magtspreuk de waardij van dezen arbeid zochten te verkleinen. Wij zullen dus, ten einde onze lezers in staat te stellen om zelven te oordeelen, slechts het begin van dit Tooneelstuk, zoo getrouw als ons mogelijk is, uit het oorspronkelijke in ondicht vertalen, en daarop de dichtmatige overbrenging van den Heer van kampen laten volgen. Wat betreft de verschooningen, welke de vertaler, ten aanzien van dit gedeelte, in zijne voorrede heeft bijgebragt, de gegrondheid van dezen zullen wij op het slot kortelijk onderzoeken.
| |
Alleenspraak van de voedster van Medea.
O dat nooit de hulk Argo, tusschen de Cyanéische Symplegades door, naar het Kolchische land ware gevlogen! dat nooit de omgehouwen pijn in de wouden van Pelion gevallen ware, noch de riemen waren gekomen in
| |
| |
de handen dier wakkere mannen, die het gouden vlies voor pelias kwamen halen! Dan zou mijne vorstin medea niet naar de getorende steden van Jolcos gevaren zijn, in 't hart gewond door liefde voor jason. Dan had zij niet de dochters van pelias overreed haren vader te moorden, noch (vlugtende) hier te Korinthus een verblijf gezocht, met gade en kroost: waar zij, wel is waar, de achting won der inwoneren van het land harer vreemdelingschap, en haren jason in alles gedienstige hulpe bewees: en dit is zeker de grootste zaligheid van den echt, wanneer de vrouw in geen ding den wil van haren man wederstreeft. Maar nu is al die liefde in haat verkeerd, en de teederste betrekkingen zijn doodelijk gekrenkt; daar jason zijne eigene kinderen en mijne vorstin verzakende, eene koninklijke echtkoets heeft beklommen, en getrouwd is met de dochter van kreon, die de oppervorst is van dit land; terwijl de ongelukkige medea, dus gehoond, om wraak roept over het schenden van de eeden, en van de heiligste trouw, door het geven van de regterhand beloofd, en de Goden tot getuigen roept van de ondankbare behandeling, haar door jason aangedaan. Geen voedsel willende gebruiken, weigert zij het ligchaam alle verzachting van smart, en smelt onophoudelijk weg in tranen, sedert dat zij de ontrouw van haren gemaal heeft vernomen. Zij slaat hare oogen niet op, wendt hare blikken niet van den grond; en is, even als eene rots, of als de golven der zee, doof voor de vermaningen harer vrienden. Slechts nu en dan wendt zij tusschen beiden haren blanken hals om, wanneer zij met inwendig beklag denkt aan haren geliefden vader, aan haar vaderland en het (ouderlijke) huis, welk alles zij verliet om herwaarts te reizen met eenen man, van wien zij zich thans bedrogen ziet. Nu doet haar ongeluk haar beseffen, wat men verliest,
wanneer men zijn vaderland verlaat. Zij heeft eenen afkeer van hare kinderen, en kan die met geene goede oogen aanzien. Ik vrees voor haar, dat zij
| |
| |
ontzettende ontwerpen koestert; want hare driften zijn geweldig, en zullen niet dulden, dat zij haar leed met gelatenheid drage. Ik ken haar, en ben beducht, dat zij, heimelijk in het slaapvertrek sluipende, haar kroost het doodelijk zwaard in de ingewanden zal stooten, of den koning met den nieuwgetrouwden man vermoorden, en zich daardoor nog zwaarder lijden op den hals halen: want verschrikkelijk is hare woede, en wee elk, die den haat van haar op zich heeft geladen. Maar daar komen de kinderen van hunne ridderlijke oefeningen terug. Zij weten nog niets van het ongeluk hunner moeder: want het jeugdige hart denkt om geen leed.
Zie hier nu, hoe dit stuk dichtmatig door den Heer van kampen vertaald is:
Hoe kond (voor kondet) ge, ô Goden, dulden, dat de kiel,
Gehouwen uit het woud van Pelion,
De onzaai'ge kiel, bevracht met zoo veel leeds,
Ter verre kust van Kolchos henenvloog,
5[regelnummer]
Op dat de rijke vacht, geheel van goud,
Het werk der schrandre manschap loonen zou?
Helaas! had nooit ons strand dit volk aanschouwd!
Dan waar medea, mijn Gebiedster, nooit
Gestevend naar het trotsch Thessaliën,
10[regelnummer]
In 't hart gewond door jason's liefdedrift.
Dan had zij dit Corinthe niet bewoond,
Met Echtgenoot en kind'ren, noch haar komst
Der veege stad geluk en heil gebragt,
Terwijl ze in alles jason's liefde zoekt.
15[regelnummer]
O welk een zegen is van meer waardij,
Dan dat de vrouw nooit met haar' Echtvriend twist!
Doch nu wordt al haar min in haat verkeerd,
Nu jason Gade en kind'ren zelfs verraadt,
Bekoord door 't Huwlijksbed der Koningstelg,
20[regelnummer]
Van creons dochter, Heerscher van deez' grond;
Terwijl medea, die rampzalige,
Met luide stem den diergezworen eed,
Den heil'gen handdruk en de onschendbre trouw,
En alle Goden tot getuigen roept,
| |
| |
25[regelnummer]
Hoe schand'lijk hij haar teedre liefde loont.
Daar ligt zij, overstelpt van droefenis,
Terwijl 't geknakte ligchaam hulp verzaakt,
En slijt haar' dagen in een' tranenvloed;
Hoe rigt zij 't oog, het wezen, naar den grond,
30[regelnummer]
En luistert, ongevoelig als een steen,
Of als een zeegolf, niet naar vriendenraad;
Bij wijlen slechts wendt zij den blanken hals,
En treurt, verteerd door innerlijken rouw,
Om haren dierbren vader en zijn huis,
35[regelnummer]
Om 't vaderland, dat zij verraderlijk
Ontweek, voor hem die haar nu snood verächt.
Rampzalige! thans leert haar 't ongeluk
De waarde van het zoete vaderland. -
Zij haat haar kind'ren zelfs; geen vrolijkheid
40[regelnummer]
Kan hun gezigt haar schenken; ja ik vrees,
Dat soms een heillooze aanslag in haar borst
Zich wentele, - want streng is hare ziel,
En nooit vergeeft zij, 't geen men haar misdeed.
Ik ken haar! Mogt zij slechts in stilte niet
45[regelnummer]
Geslopen in 't Paleis, het scherpe staal
In 's Konings boezem wringen, die zijn kind
Aan jason schenkt; een nieuwe bron van leed!
Gewis, ze is fel van aard, en de overhand
Behaalt de vijand, die haar tart, niet ligt.
50[regelnummer]
Maar ziet! haar kind'ren stappen herwaarts aan;
De onschuldigen! Zij weten van geen kwaad
Dat hare moeder treft; het kinderhart
Is vrij van kwelling en van zielsverdriet. -
En nu verzoeken wij onze lezers, deze beide vertalingen met ons tegen elkander te vergelijken, wanneer zij, gelijk wij vertrouwen, duidelijk zullen ontdekken, dat de Heer van kampen zijnen schrijver, hier willekeurig verkort, daar veranderd, en elders kwalijk begrepen heeft. In de zes eerste verzen missen wij al aanstonds de Symplegades, die gevaarvolle rotsen, welke, volgens het oordeel van den vertaler in de inleiding, behooren tot die nietsbeduidende bijzonderheden, welke de voordragt te langwijlig maken: maar heeft dan een vertaler het regt
| |
| |
om te oordeelen, wat gepast of niet gepast is, en zou die dat beter weten, dan de schrijver zelf? Voor ons zijn die rotsen geenszins een nutteloos bijvoegsel, dewijl zij juist het gevaarvolle aanwijzen van dien togt, die nogtans zoo weinig nuts en zoo veel leeds veroorzaakt had. Ook de uitdrukking: ‘waren de riemen niet gekomen in de handen enz.’ is weggelaten, doch daartegen heeft de vertaler er eenen geheelen regel ingelascht, die in het oorspronkelijke niet wordt gevonden. ‘Helaas! had nooit ons strand dit volk aanschouwd!’ zoo dat de beschrijving in kortheid niets gewonnen heeft. Dan, veel onverschoonlijker nog, in ons oog, is de weglating van den moord van pelias, door 's grijsaards eigene dochters, op instoking van medea, gepleegd; welke weglating de vertaler daarmede verdedigt, dat zulk een schandelijke moord de belangstelling in de heldin van het stuk te veel zou verzwakken. De wijsgeerige en menschkundige euripides begreep dit zekerlijk geheel anders, en oordeelde te regt, dat deze omstandigheid het ongeluk van medea ten top voerde, daar zij in hare ellende nog ook een schuldig geweten met zich voerde. In vers 12 en 13 heeft of de vertaler het oorspronkelijke niet wel begrepen, of is althans ongelukkig geslaagd in het overbrengen. Het behoorde zekerlijk niet onder de ongelukken van medea, dat zij, zoo als de tekst luidt, in den beginne de achting der Korinthiers had weten te winnen, 't welk men nogtans uit de vertaling zou moeten opmaken; maar deze omstandigheid, gelijk ook medea's trouwe liefde voor jason, dienen daartoe, om tegen die eerste gunstige voorteekenen van haar verblijf te Korinthe de daarop gevolgde vreesselijke verandering van haren toestand te sterker te doen afsteken. Na vers 17 is, zonder eenige reden, en tot nadeel van het oorspronkelijke, weggelaten: ‘de
teederste betrekkingen zijn doodelijk gekrenkt.’ Bij vers 27, 28 en 29 vergelijke de lezer onze vertaling, waarin het oorspronkelijke getrouwelijk is gevolgd. De uitdrukking vs. 41,
| |
| |
dat een heillooze aanslag zich wentele in haar borst, zouden wij niet als goed Hollandsch durven goedkeuren; en het volgende: streng is hare ziel, voor: hevig zijn hare driften, behaagt ons even weinig. Vers 44 en volgg. wordt alleen gesproken van den gevreesden moord des konings, daar in het oorspronkelijke te kennen wordt gegeven de vrees, dat zij of de kinderen, of anders den koning, en jason zelven zou vermoorden. Het eerste is niet volkomen duidelijk uitgedrukt; zoo dat wij zelve in 't eerst van gedachten waren, dat men voor den moord, door medea zichzelve aangedaan, vreesde; doch naderhand is ons de verklaring van den Scoliast waarschijnlijker voorgekomen, omdat kort te voren van de kinderen gesproken wordt. In allen gevalle is door de vertaling merkelijk aan het oorspronkelijke te kort gedaan. Vers 48 en 49 heeft de vertaler het oorspronkelijke slaafsch gevolgd; wij, in tegendeel, meenden hier vrijheid te hebben, om meer in den geest van onze moedertaal de woorden over te brengen. De spreekwijze, in den tekst gebezigd, is een Idiotismus, of eigendommelijkheid van de Grieksche taal, die meer te kennen geeft, dan de woorden schijnen uit te drukken, en die, woordelijk overgebragt zijnde, in onze taal veel te flaauw is.
Deze kleine proef zal, denken wij, genoegzaam zijn, om de waarde van deze vertaling te doen kennen, en wij twijfelen niet, of onze lezers zullen met ons verlangen, dat de onlangs geopende inteekening op eene andere vertaling van dit zelfde schoone Treurspel, door den Hoogleeraar ten brink ondernomen, door een genoegzaam aantal deelnemers begunstigd zal worden. Dat toch deze laatstgenoemde allezins de noodige vereischten tot zulk een werk bezit, is door proeven genoeg bekend. |
|