Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijQuelques traits de la vie privée de Frédéric Guillaume II, Roi de Prusse, par A.H. Dampmartin. (Plusieurs en ont parlé, mais peu l'ont bien connu. Volt.) Paris, Renard, 1811. gr. 8vo. 388 pag.De mortuis nil nisi bene! Met regt merkt reinhard ergens aan, dat dit gezegde, ten strengste gehandhaafd, de geheele Geschiedenis vernietigen zou. Waar men toch ieder moest prijzen, zou de lof geheel van zijne beslemming ontaarden, en niemand zou meer waar en valsch kunnen onderscheiden. De oorzaken der gebeurtenissen lagen dan geheel in een ondoordringbaar | |
[pagina 115]
| |
duister verscholen, en de reden van het spoedig verval der groote staten bleef een onoplosbaar geheim. Zoo min het verval des Romeinschen Rijks onder de opvolgers der antonijnen, als der Frankische Monarchij onder de nazaten van karel den grooten, of der Spaansche Alleenheersching ten tijde der afstammelingen van karel V, zou ons in de oorzaken blijken. Of frederik willem II van Pruissen ook onder deze klasse behoore, moge de onzijdige nakomelingschap beslissen. Groote en gewigtige bezwaren althans brengt de Geschiedenis tegen hem in. De man, die den schat des grooten frederiks, ten behoeve des Staats vergaêrd, in weinig jaen onwaardig verspilde, die de krijgsmagt deerlijk liet vervallen, de onstaatkundigste verbindtenissen sloot, en schier nimmer te velde toog, dan om geslagen te worden, was althans geen groot, - en de man, wiens voorbeeld alle springveren des Staats door weelde en wellust verslapte, wiens verachtelijke staatkunde een edel Volk uit de rol der Natiën wischte, 't welk eerst op de stem van den Held onzer Eeuwe lierrees, - was voorzeker geen goed man. De Schrijver van het voor ons liggende werk is van een ander gevoelen. Zoo daarin meer zamenhang heerschte, zou men het gevoegelijk Apologie of Eloge de frédéric guillaume II kunnen noemen. Hij volgt dien Vorst van zijne geboorte tot aan zijn graf, schildert de vooringenomenheid van deszelfs oom, den grooten frederik, (wien de Schrijver in 't voorbijgaan niet verzuimt, in een doorgaans vrij ongunstig licht te plaatsen) tegen dezen zijnen vermoedelijken opvolger; - de afgezonderde levenswijze van den Kroonprins; de minachting, welke hem de hovelingen, en, op derzelver voorbeeld, de vreemdelingen betoonden, om zich bij den Koning aangenaam te maken; 's Vorsten zucht voor de letteren, zijne mildheid, aangename omgang, kloeke ligchaamsgestalte, ja zelfs zijne talrijke minnarijen, worden hier zóó gunstig, zóó verschoonend, in zulke verfraai- | |
[pagina 116]
| |
jende of toch verzachtende bewoordingen vermeld, dat men overal den Lofredenaar, zeer zelden den Geschiedschrijver, opmerkt. Omtrent de gunstelingen des Kroonprinsen, naderhand des Konings, bischofswerder, rietz, en vooral de beruchte Gravinne van lichtenau, heerscht dezelfde inschikkelijkheid. Hoogstprijsselijk moge de beweeggrond dezer vooringenomenheid, dankbaarheid voor genotene weldaden, wezen, (de Schrijver moet, blijkens vele plaatsen in dit werk, ten tijde der Emigratie in Pruissen eene schuilplaats en minzaam onthaal gevonden hebben) maar den Geschiedschrijver, als zoodanig, mag geene weldaad omkoopen, geene verongelijking verbitteren; sine irâ et studio, deze zinspreuk van den grootsten Geschiedschrijver moest die van allen wezen. Dan, wanneer de staatkundige bedrijven van frederik willem II. ter bane komen, is onze Schrijver minder met zijn' Held vooringenomen. De onderneming tegen Holland in 1787 stapt hij zeer kort over, echter met een' afkeurenden wenk. Den togt tegen Frankrijk in 1792 beschouwt hij, van de zijde des Konings, in een ongemeen voordeelig licht. ‘Frederik willem, zegt hij, luisterde niet naar de stem van hatelijke personele gewaarwordingen; en hij was de eenige der strijdende of handelende Vorsten, die zulks niet deed. Doorgloeid met de deugd, bezield met de geestdrift dier dagen, waarin moed, eer, regtvaardigheid en kiesche min ten zetel rezen, in één woord, als een waardig ridder, trok hij zijn zwaard als een dier oude Kampioenen zonder vrees of blaam. Zijn hart klopte van vreugd op het denkbeeld, dat hem zoo streelde, van de kluisters eens Monarchs te verbreken, .... het vuur zijner verbeelding tooide eenige dier kiesche en edelmoedige opwellingen des harte met rijkgekleurde uitzigten, en met bevallige bloemen,’ enz. Wij gelooven, dat de meeste dier uitdrukkingen veel beter op den toenmaligen, in der daad zeer romanesk gestem- | |
[pagina 117]
| |
den, Koning van Zweden, gustaaf III, zouden passen die door den dood alléén belet werd, Legerhoofd der eerste Coalitie te worden. Bij gelegenheid dier Coalitie, en van haren eersten veldtogt, ontmoeten wij hier eene anecdote, die, wel bevestigd zijnde, den onlangs overledenen Hertog van Brunswijk in een waarlijk bespottelijk licht zou plaatsen. Nadat de Emigranten de verovering van Frankrijk als eene zaak van geen belang, als een' blootelijk zegevierenden optogt, door het aanstaande toevloeijen van menschen uit alle klassen tot de legers der Bondgenooten, hadden doen voorkomen, en schier niemand meer hieraan twijfelde, zou de Hertog zich dus hebben doen hooren: Ik voorzie met leedwezen, dat wij geheel geene hinderpalen zullen ontmoeten; ik had, ten behoeve van het algemeene nut, wel gewenscht, dat de Bondgenooten zekeren tegenstand mogten vinden. De Franschen hebben een lesje noodig, en mogen dat wel duur genoeg betalen, opdat het hun degelijk heuge! - Wie, die zulke snoeverij met de uitkomst vergelijkt, kan zich van een' medelijdenden glimlach onthouden? De handelwijze met Polen, zoo lijnregt tegen alle beginselen van goede trouw, eerlijkheid, en zelfs van gezonde staatkunde, aandruischende, gispt onze Schrijver met reden zonder verschooning. Echter is zijn verslag derzelve zeer onvolledig; hij vermeldt niet eens de in bezitneming van Danzig en Thorn, en doet het voorkomen, als of de oogmerken van Rusland, en dien ten gevolge der beide andere Hoven, tegen Polen, zich eerst in 1793 te Grodno hadden begonnen te ontwikkelen, daar toch de tegenomwenteling door de Confederatie van Targowicz en Russische legerbenden reeds in 1792 beslist was. De Schrijver spreekt zoo min van den opstand der reeds verdrukte Polen in 1794, als van den edelen kosciusko. Dan, het is billijk, dat wij dit werk, volgens den titel, slechts als trekken uit frederik willem's bijzonder leven beschouwen. | |
[pagina 118]
| |
's Konings talrijke verbindtenissen, zoo als echtgenoot als minnaar, komen hier, gelijk wij reeds zeiden, in het gunstigste licht voor, en de Schrijver zoekt frederik willem, vooral in zijne betrekkingen tot de Sekse, als meer beklagenswaardig dan schuldig te doen voorkomen. De Geschiedenis moge ook hier weder beslissen! De grond des Konings tot afkeer van zijne tweede echtgenoote, eene Prinses van Hessen-Darmstadt, die de Schrijver zelf als bij uitstek deugdzaam en beminnelijk schildert, kwam, echter, volgens hem, daarop neder, dat zij zich naar 's Konings smaak niet genoeg optooide!! - Ook hier ontmoeten wij weder eene anecdote, die, zoo al niet den Held des Schrijvers, ten minste der menschheid, en vooral der schoone sekse, tot eer strekt. Mejuffrouw bethman, dochter van den rijken Frankfortschen Bankier van dien naam, boeide frederik willem, tijdens zijn verblijf in die stad. Overtuigd, dat hare deugd hem buiten de mogelijkheid stelde, haar immer als maîtresse te bezitten, bood de Koning haar zijne hand aan. Het meisje, de ongelijkheid van stand berekenende, had de grootheid van ziel, aan de hoogste verzoeking, die de vrouwelijke ijdelheid kan bekoren, - van koopmansdochter tot Koningin op te klimmen, - vasten weêrstand te bieden, en was toch zoo verre van pruderie verwijderd, dat zij aan hare standvastige weigering, door de verpligtende wijze derzelve, het onaangename geheel wist te ontnemen. - Het laatste gedeelte des werks maakt ons met eenige karakters van Grooten en Emigranten, waaronder vrij onbelangrijke, bekend, en verliest het, in gewigt voor de Geschiedenis, verre bij een welgeschreven en naauwkeurig tasereel van Berlijn onder de regering van frederik willem II, bladz. 185 - 238, met insluiting der berigten over 's Konings lusthuizen. Gaarne zouden wij hieruit eenige wetenswaardige bijzonderheden en piquante anecdoten ontleenen, verbood zulks niet ons bestek. Wat de voordragt betreft, de Schrijver heeft den ech- | |
[pagina 119]
| |
ten Franschen proza-stijl, - dien stijl, door de montesquieus, buffons, rousseaus en barthélémys tot den hoogsten rang onder de nieuwere talen verheven, - niet volkomen in zijne magt Zijne overal doorstralende zucht, om ook de eenvoudigste en natuurlijkste zaken kunstig en langs omwegen uit te drukken, doet hem gedurig tot gemaaktheid, somtijds zelfs tot onverstaanbaarheid, vervallen. Pijnigend b.v. voor het nadenken is de volgende zinsnede, (bl. 28). Faible soulagement à la fatigue d'une admiration trop constante, on cherche à se persuader que le mortel qui la commande peut être surpassé; 't welk eenvoudiglijk dus uitgedrukt: L'unique consolation pour le mérite inférieur, c'est de ternir l'objet de tous les hommages par une comparaison qui tend à le degrader, althans verstaanbaarder zou wezen. Wij eindigen dit verslag met de volgende niet zeer bekende anecdote uit het voor ons liggende boek, 't welk in geenerlei opzigt met het even zoo doorwrochte als uitmuntend geschrevene en waarlijk geschiedkundige werk van den Heere de segur, over hetzelfde onderwerpGa naar voetnoot(*), kan naar den prijs dingen. ‘Zoolang poniatowsky op den troon figureerde, zwoegde Polen onder het juk des Russischen Gezants, waartoe de hooghartige Alleenheerscheresse onder alle hare Hovelingen den meest trotschen had uitgekozen. 's Mans hoogmoed was, zonder eenige bewimpeling, in zijne trekken en houding te lezen. Zekere Prins hendrik van reuss, ten Hove voorgesteld zijnde, werd door het voorkomen des Gezants misleid, en groette hem voor poniatowsky (den | |
[pagina 120]
| |
Koning). Hij gevoelde zich eenigzins beleedigd door den toon, waarop de Russische Graaf hem zijne misvatting deed begrijpen; des avonds, aan de speeltafei van den Monarch zittende, werpt hij, in plaats van hartenheer (koning), hartenboer (knecht) op tafel: Prins, zegt poniatowsky, gij hebt de kaart niet opgespeeld, die gij zegt. Ik verzoek uwe Majesteit om verschooning, was het autwoord; ik ben van daag onbegrijpelijk verstrooid; dat is nu heden reeds de tweede maal, dat ik den knecht voor den koning aanzie.’ |
|