Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensbijzonderheden van eenigen der meest vermaarde Mannen van den tegenwoordigen tijd, door Karel Stein. Aangevuld tot op heden. Te Haarlem, bij F. Boh. 1811. In gr. 8vo. 388 Bl. f 3-5-:Levensbeschrijvingen vallen, om zeer wel bekende redenen, niet noodig hier op te halen, in vrij algemeenen smaak. Nimmer is men, van vroeg af, tot heden, in het opstellen en mededeelen daarvan achterlijk geweest. Over gebrek in dezen heeft niemand te klagen. En. om allen grond van klagten over schaarschheid weg te nemen, wacht men, gelijk voorheen gewoonlijk plagt te geschieden, thans den tijd niet af, dat de personen hunne levensrollen volspeeld hebben. Dit was het geval in schiller's Levensbeschrijvingen van eenigen der meest beroemde en beruchte Mannen, meerendeels van onzen tijd, waarmede de Uitgever dit tegenwoordig werk eenigzins in verband brengt. Het eerste Deel des laatstgemelden werks beoordeelende, merkte men op, dat Levensbeschrijving geen voegelijke titel was voor personen, die nog dadelijk leefden en op het groot tooneel der wereld bezig waren. Van deze laatsten wilde men den minderen titel van Levensberigten gebezigd hebbenGa naar voetnoot(*). Genoegzaam wordt aan dezen wenk voldaan, met de benaming van Levensbijzonderheden. Verre de meesten der in dit boekdeel voorkomende personen zijn nog in levenden lijve. Te regt merkt de Voorberigt-schrijver aan, dat een groot gedeelte van het | |
[pagina 109]
| |
publiek, welk thans meer dan ooit deel neemt aan de voorvallen van onze dagen en de gebeurtenissen op het groote wereldtooneel, wenscht de personen, die eene bijzondere rol gespeeld hebben of nog dadelijk daarop uitblinken, eenigzins van naderbij te leeren kennen, dezelve op hunne loopbaan te volgen, omtrent hunne vroegere lotgevallen en daden nader onderrigt te zijn, en vooral, in een kort bestek, de merkwaardigste bijzonderheden bijeen te vinden, welke in onderscheidene verstrooide berigten verspreid zijn. Aan zulk een verlangen poogde de Heer karel stein te voldoen in een Hoogduitsch werkje, door dien Schrijver als teekeningen of silhouetten, niet als uitvoerige schilderijen, opgegeven. Hij bepaalde zich tot het vroegere leven en de vorige daden der uitstekendste mannen, en de gebeurtenissen, die dezelven kenschetsen, in een kort begrip op te teekenen; de latere daden der merkwaardige mannen, van welken hij spreken wilde, daarlatende. Intusschen moest, naar het onzes inziens regtmatig begrip des Voorredenaars, de Nederduitsche uitgave van deze Levensbijzonderheden, zou zij anders aan het oogmerk voldoen en de goedkeuring onzer Landgenooten wegdragen, zoo volledig mogelijk zijn, en de berigten dus tot den tegenwoordigen tijd vervolgd, bijgewerkt en aangevuld worden. Deze aanvullingen, meestal over de jaren 1809 en 1810 loopende, zijn door eene daartoe geschikte hand bewerkt; en mogen wij tevens verklaren, dat het taaleigen van het oorspronkelijke hierbij op geene aanstootelijke wijze afsteekt. De Duitschers treden eerst op, en de voorste in dezen is de Aartshertog karel, Generalissimus der Keizerlijke Oostenrijksche Legers. Van den Generaal mack vindt men eenige stukswijze levensberigten. Karel wiehelm ferdinand, Hertog van Brunswijk, Koninklijk Pruissisch Generaal Veldmaarschalk, wordt vollediger geschetst. Hollanders zouden misschien wat meer van | |
[pagina 110]
| |
diens togt in Holland, ten jare 1787, verlangd hebben, dan zes regels; ook zou dit eene betere evenredigheid gegeven hebben met de andere vermelde daden eens Veldheers, met welken de Heer stein zeer is ingenomen. - De twee laatst vermelde Duitschers zijn fredrik wilhelm, Hertog van Brunswijk-Oels, en ferdinand van schill. Eerstgenoemde ontkwam, zegt de Schrijver, bij zijne laatste onderneming in Duitschland, gelukkiger de menigvuldige gevechten en gevaren, waarin hij zich bevond, dan schill, met welken hij deswege alleen voor een oogenblik kan worden gelijk gesteld, voor zoo verre zij beiden als aanvoerders van een Vrijcorps, ofschoon onder zeer verschillende omstandigheden, optraden; maar de Hertog handelde met meer voorzigtigheid, schranderheid en standvastigheid: van daar ook, dat hij zijn doel, om zich in velligheid te stellen, hetwelk hij zich welberaden had voorgesteld, bereikte, nadat hij, in eenen tijd van veertien dagen, half Duitschland al vechtende was doorgevlogen. Hij zocht en vond, gelijk bekend is, te Londen eene wijkplaats. - Van schill ondergaat, na het loffelijk vermelden van zijne vroegere daden, eene sterke veroordeeling. ‘Wanneer,’ zegt de Levensbeschrijver, ‘een onbevooroordeeld waarnemer eenen oogwenk op het vroegere leven van schill slaat, op zijn gedrag te Colberg en in den omtrek, en dan op zijnen ondergang, zoo moet hij over de verdwaasdheid van eenen mensch treuren, van wiens vaderlandsliefde en moed men geregtigd was iets te verwachten. En had hij, voor zijn persoon, iets ondernomen, waarvan de gevolgen noodlottig moesten zijn, zoo had men daarvoor nog eene soort van verontschuldiging mogen opzoeken: maar dat hij eene menigte van menschen, die, op zijn woord afgaande, hun lot aan het zijne verbonden, in het ongeluk bragt, blijft altijd onvergeeslijk.’ Hij komt hier meer uit hoofde van het opmerkelijke en treffende in zijne geschiedenis voor, dan wel om derzelver eigenlijke geschiedkundige | |
[pagina 111]
| |
waarde. Ten slot betuigt de Schrijver, of liever de aanvuller van schill's Levensgeschiedenis: ‘Hoe roemrijk ook het gedrag der Hollanders en Denen onder aanvoering van de Generaals gratien, ewald en carteret zij geweest, met welk een onverschrokken moed zij den aanval gedaan, het gevecht voortgezet en voleindigd hebben, hoe veel dit geval ook weder hebbe toegebragt om den lof der Hollandsche krijgslieden te bevestigen, kan men echter niet genoeg betreuren, dat het te onderbrengen van schill en de zijnen zoo veel bloeds hebbe gekost, en dat zoo vele braven daaraan hun dierbaar leven hebben moeten opofferen. Immers hadden de Hollanders bij dit gevecht te betreuren het verlies van den Lieutenant-Generaal carteret, van de Lieutenant-Kolonels batenburg en dolleman, van de Kapiteinen bourgeois, meylink, en van den Lieutenant meyers. Verscheiden officieren van rang werden gekwetst, en over het geheel hadden de Hollanders dertig onder-officieren aan dooden en honderd drieen-vijftig gekwetsten. Terwijl deze actie den Denen twee officieren en drie soldaten kostte, welke sneuvelden, en zij zeven-en twinitig officieren en zeven-en-veertig soldaten aan gekwersten hadden.’ Groot is het aantal der Franschen, dat hier ten voorschijn treedt: met het noemen der namen zullen wij ons grootendeels moeten vergenoegen, hoe zeer ook uitgelokt om het een en ander over te nemen. Wij ontmoeten hier joachim, Koning van Napels en Sicilie; den Prins van Benevent, Vice-groot-kiezer, (talleyrand-perigord) van wien de Schrijver deze karakterschets geeft: ‘Talleyrand bezit even zoo groote bekwaamheden als veel omvattende inzigten, even zoo veel wakkerheid als kennis der Europeesche Staten, even zoo veel stevigheid van karakter als staatkundige scherpzinnigheid. Bijna tien jaren lang was hij onafgebroken Minister der buitenlandsche betrekkingen in eenen staat, die in den beginne vele vijanden had, en die er thans | |
[pagina 112]
| |
bijna geene meer heeft. Zijn geest schept even zeer behagen in stoute ontwerpen, als dezelve alle de sluiphoeken van het menschelijk hart doorziet en zich ten nutte weet te maken; en wanneer er zich eene zee van zwarigheden voor hem opdoet, zoo schijnt zulks zijnen geest nog zoo veel te meer kracht te doen verspreiden, en tot het gebruik van alle die bekwaamheden uit te noodigen, waarmede hem de natuur zoo rijkelijk heeft begaafd. Thans kan men bijna het spreekwoord laten gelden: wien napoleon een ambt geeft, die moet tevens een man zijn, die goede hersenen, kracht en wakkerheid van geest heeft, en uitgebreide kundigheden bezit.’ - Verder komen hier voor, de Hertog van Bassano, Minister Secretaris van Staat, (h.b. maret); de Hertog van Frioul, Groot maarschalk van het Paleis en Divisie-Generaal, (du roc); alexander, Prins van Neufchatel en Wagram, Vice-Connetable, (berthier); karel jan, Kroonprins van Zweden, (bernadotte); de Maarschalk, Hertog van Auerstadt, Prins van Eckmuhl, (davoust); de Hertog van Belluno, Maarschalk van het Rijk, (victor); de Hertog van Dalmatie, Maarschalk des Rijks, (soult); de Hertog van Dantzig, Maarschalk van het Rijk, (lefebvre); de Prins van Eszlingen, Hertog van Rivoli, Maarschalk van het Rijk, (massena); de Hertog van Elchingen, Maarschalk van het Rijk, (ney); de Hertog van Treviso, Maarschalk van het Rijk, (mortier); de Hertog van Montebello, Maarschalk van het Rijk, (lannes); de Hertog van Castiglione, Maarschalk van het Rijk, (augereau); de Maarschalk brune; de Hertog van Reggio, Maarschalk van het Rijk, (oudinot); de Hertog van Abrantes, (junot); de Hertog van Taranto, Maarschalk van het Rijk, (macdonald.) De veelvuldigheid der lotverwisselingen en het beklimmen van hooge waardigheden door velen der hier vermelde Franschen geven den Heere stein gelegenheid, | |
[pagina 113]
| |
om, bij den aanvange, ter afwisseling, veelal zeer gepaste algemeene aanmerkingen vooraf te zenden. Schoon van allen veel te vermelden viel, is echter het Levensberigt van dezen veel uitvoeriger dan van genen. De Hollandsche Lezer vindt gewis zijne aandacht sterkst getrokken bij de namen van zoodanige Fransche Krijgsbevelhebbers, als hier te lande zich onthouden en in 's lands lotgevallen deel genomen hebben. De Nederduitsche Uitgever, twijfelen wij niet, heeft bij sommigen der zoodanigen aanvullingen gevoegd: ten opzigte van dezen en genen zou men veelligt iets meer verlangd hebben. In de derde en laatste Afdeeling ontmoeten wij Engelschen en anderen. Vooraan staat de Admiraal nelson, Baron van den Nijl en Hertog van Bronte. Niemand, die ook aan vijanden regt laat wedervaren, zal dien Engelschen Vlootvoogd den naam van Zeeheld betwisten. Dan, elk zou gaarne iets meer weten, wegens 's Zeevoogds gedrag te Napels en de krijgskundige rol, welke hij voor Koppenhagen speelde, dan hier vermeld wordt. - Twee beroemde Engelsche Ministers van Staat, william pitt en charlfs fox, treden vervolgens op, gevolgd door den Admiraal sidney smith; waarop weder een Secretaris van Staat, george canning, ten voorschijn treedt. De Russisch-Keizerlijke Generaal van benningsen is de éénige, die uit het Noorden ten tooneele verschijnt; zoo ook de Prins de la Paz, Don emanuel godoy de alvarez, de éénige Spanjaard, en thomas jefferson, President van het Congres der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, de éénige uit dat werelddeel. Niet wel kan men zich sterker bij elkander afstekende Staatsmannen voorstellen, dan dien Spanjaard en dezen Amerikaan. Hun lot is even onderscheiden, als hunne karakters verschillende. De Prins de la paz pronkt met een aantal eertitels, die eene geheele bladzijde in dit boek beslaan; hij viel van de grootste hoogte in Spanje in de diepste laagte neder, en bragt er te naau- | |
[pagina 114]
| |
wer noode het leven af. Thomas jefferson, die met george washington, franklin, john adams, de moeijelijkheden en gevaren der Amerikaansche omwentelinge in alle tijdvakken gedeeld heeft, blijkt in alle opzigten een waardig opvolger van washington te zijn. Schoon met partijschappen te strijden gehad hebbende, hebben zijn verstandig gedrag als staatsman, zijne letterkundige bekwaamheden, zijne wijsbegeerte en zijne vriendelijkheid hem de achting van iederen edelaardigen en vaderlandlievenden burger verworven. Hij heeft in de Vereenigde Staten geenen mededinger. Ten jare 1807 was hij het moede, langer aan het hoofd der regeringe te zijn; bij de aanstaande verkiezing van eenen Voorzitter, kon hij niet bewogen worden, als mededinger op te treden. Dan, ook hierin was hij washington gelijk, dat hij in dat geval alleen, wanneer Amerika in oorlog mogt worden ingewikkeld en het vaderland hem volstrekt noodig hebben mogt, weder zijne krachten en zijn leven aan de goede zaak wilde wijden. Na dit bijgebragte zal wel niemand twijfelen, of wij keuren deze Levensbijzonderheden overwaardig om bij de beste schriften van dien aard geplaatst te worden. |
|