Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet betamelijk en godsdienstig gebruik van het Lot, bijzonder in Kerkelijke zaken. Overeenkomstig Bijbel en gezond verstand, bewezen, enz. door C. van Epen, Leeraar der Hervormden te Wolvega. Te Amsterdam, bij J. Aarinksen. 1811. In gr. 8vo. 106 Bl. f :-15-:Men herinnert zich het gebeurde met den Eerw. van epen, en de opspraak, die eene door hem in 't openbaar verrigte loting, over het al of niet aannemen eener op hem uitgebragte beroeping, alom heeft gegeven. In eene kort daarna uitgekomene brochure werd door een' ongenoemden de volgende vraag vrijmoedig onderzocht en beoordeeld: Mag een Kerkeraad, bij het maken van eene kieslijst, en het doen van een beroep; mag een Predikant, bij het aannemen of afwijzen van eene be- | |
[pagina 104]
| |
roeping, gebruik maken van het Lot?Ga naar voetnoot(*) Daartegen komt nu van epen op. Hij erkent de bescheidenheid, waarmede dit stukje, over het geheel genomen, is opgesteld; maar, wel verre van overtuigd te zijn van eenigen beganen misslag, verantwoordt hij zijn gehouden gedrag, op eene wijze, die 's mans gezond verstand en kunde eere aandoet. Hij volgt zijn Tegenschrijver, dien hij meent te kennen, voet voor voet, oordeelt de zaak in verschil daarin slechts oppervlakkig behandeld te zijn, heeft tegen alle bijgebragte redenen, tot veroordeeling van het gebruik van het Lot, in de voorgestelde gevallen, zijne weldoordachte tegenredenen, en tracht het door zichzelven verrigte allezins goed te maken. Hetgeen het gezond verstand ons zegt, dat wij, alle mogelijke middelen, om met oordeel te beslissen, beproefd hebbende, onze toevlugt tot het Lot nemen mogen en moeten, dit wordt, zijns oordeels, bevestigd door de bekende uitspraken van salomo, Spreuk. XVI:33. XVIII:18. en het dadelijk gebruik van het Lot, met blijkbare goedkeuring der Godheid. Over alle hiertoe betrekkelijke plaatsen, uit de geschiedenis der Israëliten, en wel voornamelijk over de handelwijze der Apostelen, bij de verkiezing van een mede-Apostel, Handel. I:23-26, verschillen 's mans denkbeelden wijd en breed van die zijns Tegenschrijvers. Hij beschouwt dan het regt en godsdienstig gebruik van het Lot, als gegrond op den Bijbel, geheiligd door het voorbeeld der Apostelen en andere wijze en godvruchtige Christenen, overeenstemmend met het gezond verstand, nuttig in onderscheidene gevallen, noodzakelijk in sommige, en God-verheerlijkend, als het godsdienstig gebruikt wordt: waarom het dan ook het Christendom, hoe verlicht het zich ook achten moge, waarlijk tot eer en voordeel kan strekken. Niet alles, wat hij, tot bewijs van dit gevoelen, in 't midden brengt, is even gewigtig. Nergens is ons de | |
[pagina 105]
| |
Schrijver zwakker voorgekomen, dan in de verdediging van de wijze, waarop hij de zaak, in het openbaar, door het Lot heeft laten beslissen. En wij hadden wel gewenscht, dat hij zich, tot dat einde, niet bediend had van een uittreksel uit de Dictata van zijnen voormaligen Leermeester, wijlen den Leydschen Hoogleeraar rau, over de Moraal. Zeker zou die waardige man, indien hij nog leefde, zoodanig gebruik van het door hem aan zijne leerlingen gedicteerde, zonder in acht neming van de hem anders eigen geweest zijnde kieschheid in stijl en taal, zeer euvel hebben opgenomen. Dat te doen, na het overlijden van een Professor, die zich daarover niet meer beklagen kan, is nog minder te verschoonen. |
|