Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBritannicus, Treurspel van Racine, door J. Van 's Gravenweert. Te Amsterdam, bij Immerzeel en Comp. In kl. 8vo. 88 Bl.Men drong voltaire, racine te commentarioeren, zoo als hij corneille had gedaan. Il nly a qu'à mettre, was het opmerkelijk antwoord, au bas de chaqûe page: ‘beau! pathëtique! harmonieux! admirable!’ et le commentaire sera sait.’ - Wij hebben eenen anderen Franschen Letterkundigen gekend, die, wanneer hij met iemand over poëzij begon tespreken, altijd gewoon was te vragen: aimez vous beaucoup racine? Indien het antwoord niet bijzonder gunstig voor racine uitviel, hield het verder onderhoud op, want (zeide de Franschman) die voor racine niet met geestdrift is ingenomen, verschilt zoo veel van mij, dat ik niet met hem over poëzij kan spreken. En, zoude de man hierin wel grootelijks te verongelijken zijn? Wij, althans, zouden, met al onze Hollandsche bedaardheid en koelheid, met den genen, die racine verachtte, niet gaarne over poëzij twisten. Racine was toch een meester in de kunst. Hij had wel veel aan zijnen grooten voorganger te danken; hij | |
[pagina 81]
| |
vond wel den weg reeds gebaand en afgebakend, en eene soort van Treurspelen, zoo als men vóór dien tijd niet kende, ingevoerd: maar het was racine, die het werk van corneille tot volkomenheid bragt. Hij was Treurspeldichter, in den uitgebreidsten zin van het woord. Alles, wat bij leverde, was kiesch gedacht en keurig bewerkt. Beschaafd, teeder, oe tvloeijend, vol smaak en gevoel, door de natuur met de heerlijkste gaven begunstigd en tevens uitmuntende in verkregene kundigheden en eigenlijke geleerdheid, betooverde hij allen, die slechts harten hadden, om het schoone, teedere en verhevene te gevoelen, en zijne voortbrengsels zullen, zoo lang beschaasdheid en goede smaak niet van de wereld verbannen zijn, overal bewonderaars, opgetogene bewonderaars aantreffen. Moeijelijk, zeer moeijelijk (iedereen gevoelt het) moet het zijn, de stukken van zulk eenen meester in eene andere taal over te brengen. De vertaler zij uitgerust met alle de gaven en eigenschappen, die men slechts zoude kunnen wenschen; hij zij zelf waarachtig Dichter; hij versta de beide talen in de hoogste volkomenheid; hij zij in staat, om alle de bijzondere schoonheden, de zachtste wijzigingen, de sijnste tinten in het oorspronkelijke te ontdekken, op te merken en levendig te gevoelen, - dan nog zal zijn werk altijd veel te wenschen overlaten. Wij laten deze bedenkingen, die wel bij lieden van letteren en goeden smaak geene tegenspraak zullen ontmoeten, bij de vermelding eener Hollandsche vertolking van een der measterstukken van racine, voorasgaan, om daardoor ons zelve een' regel te stellen, naar welken wij de voor ons liggende vertaling meenen te moeten beoordeelen. En hiervan uitgaande, komt het ons voor, dat eene volmaakte vertaling van eenig Treurspel des Franschen puikdichters te vorderen het onmogelijke zoude gevorderd zijn. Ook zouden wij niet gaarne zeggen: de stukken van racine zijn niet in eene andere taal over te brengen, en daarom is iedere onderneming in dit opzigt gewaagd. In tegendeel, wij zijn van oordeel, dat voor de genen, die het Fransch niet magtig zijn, (en hoe weinigen zijn dit in die mate, dat geene schoonheden van racine voor hen vetloren gaan!) zelfs eene gebrekkige vertaling der beroemde Fransche Treurspelen, bij de | |
[pagina 82]
| |
armoede aan oorspronkelijke Hollandsche stukken in dit vak, nog altijd aangenaam moet zijn. Wij betuigen daarom den Heere van 's gravenweert onzen dank voor de moeite, die hij aan dit stuk besteed heeft. En deze moeite is waarlijk niet gering geweest, daar de Schrijver bijna regel voor regel heeft overgebragt, zoo zelfs, dat het ons toeschijnt (want wij hadden geenen lust om aan het tellen te gaan) dat de vertaling uit even veel regels als het oorspronkelijke bestaat. Dit opzet (want een opzet moet het geweest zijn) dat de Vertaler vooraf genomen heeft, en, wat het ook kostte, heeft uitgevoerd, is waarlijk niet gelukkig geweest. Het is waar, het is eene groote kunst, om beknopt en gedrongen te vertalen, waarop wij wel wenschten, dat andere hedendaagsche overzetters, die toch niet, in den trant van bilderdijk, kunnen navolgen, zich wat meer toeleiden; doch hier blijkt het, op vele plaatsen, duidelijk, dat de Heer van 's gravenweert te verre gegaan is. Iedereen slaagt in deze manier van vertalen niet zoo gelukkig, als de voortreffelijke Duitsche geleerde en dichter, joham hendrik voss, er in geslaagd is. De al te groote zucht tot kortheid doet bij den Heer van 's gravenweert wel eens nadeel aan de duidelijkheid, ongedwongenheid en zoetvloeijendheid, en hij zou, zonder twijfel, nu en dan de gedachten van den oorspronkelijken Schrijver beter hebben uitgedrukt, zoo hij hier en daar eenen enkelèn regel meer had gebezigd. Will zouden dit zeer gemakkelijk met de stukker kunnen aantoonen. Wij zouden onderscheidene regels kunnen bijbrengen, waarin de Vertaler niet uitdrukt hetgeen racine zegt; waar het eigendommelijke van den Franschen tekst ten eenemale is verloren gegaan. Dan, het maken van zulk eene lijst is hoogst onaangenaam en hier ook niet volstrekt noodzakelijk, naardien wij van den Heer van's gravenweert vertrouwen mogen, dat hij de zwakke plaatsen in zijn verk beter kent, dan wij hem dezelve kunnen aanwijzen. Schoon het er dus verre af is, dat deze vertaling onze wenschen, in alle opzigten, zoude bevredigen; schoon wij gelooven, en, zonder veel moeire, zouden kunnen doen blijken, dat de Heer van's gravenweert, bij meerdere vlijt en polijsting, eenige gedeelten van het stuk beter zoude hebben kunnen overbrengen, schoon wij hier wel eens op eenen harden, | |
[pagina 83]
| |
stroeven regel, en dáár op eene gedwongene woordvoeging hebben gestooten; nu eens bemerkten, dat de Vertaler aan den dwang van het rijm meermalen heeft moeten toegeven, en dan weder ons ergerden aan enkele feilen tegen de versisicatie, nog meer aan grovere feilen tegen de taal en spelling, - moeten wij toch, onze bevorens gemaakte bedenkingen in het oog houdende, erkennen, dat het stuk, over het geheel genomen, goed is overgebragt. De zin van het oorspronkelijke is doorgaans volkomen behouden; de verzen zijn meestal vloeijend, somtijds krachtig en gespierd; de fraaije en onverwachte wendingen, de koele en treffende repliques van het oorspronkelijke zijn, op vele plaatsen, in der daad gelukkig overgebragt, en het geheel heeft, in ons oog, vele en zeer wezenlijke verdiensten: zoo dat het, ten tooneele gevoerd, met regt de algemeene goedkeuring heeft weggedragen. De Heer van 's gravenweert, die, zoo als wij uit eenige zeer fraaije, voor het stuk geplaatste, dichtregelen bespeuren, nog jong is, vare voort de Dichtkunst te beoefenen! hij verrijke het Hollandsch tooneel met meerdere stukken van Fransche meesters! Al ontbreekt het hem al aan de aanmoediging, die hij te voren mogt ondervinden, het beste gedeelte van het publiek, dat den Hollandschen schouwburg bezoekt, zal er hem dankbaar voor zijn. Tot eene proeve van 's Dichters behandeling, geven wij eenige regels, die ons niet volkomen, en eenigen, welke ons meer voldeden, waarbij wij, ter vergelijking, de oorspronkelijken hebben gevoegd.
Certes, plus je médite, et moins je me figure
Que vous m'osiez compter pour votre créature;
Vous, dont j'ai pu laisser vieillir l'ambition
Dans les honneurs obscurs de quelque legion;
Et moi, qui sur le trône ai suivi mes ancêtres,
Moi, fille, femme, soeur, et mere de vos maitres.
Que prétendez- vous donc? Pensez-vous que ma voix
Ait fait un empereur pour m'en imposer trois?
Néron n'est plus enfant: n'est il pas temps qu'il regne?
Jusqu'a quand voulez-vous que l'empereur vous craigne?
Ne sauroit-il rien voir qu'il n'emprunte vos yeux?
Pour se conduire enfin n'a-t-il pas ses aïeux? etc.
| |
[pagina 84]
| |
‘Voorwaar, hoe meer ik peins, geensins (geenszins) kan ik vertrouwen,
Dat gij me als 't werktuig van uw' hoogmoed durft beschouwen,
Gij, wiens regeringszucht, in 't duister krijgsgevaar,
Licht (ligt) zonder mij aan 't hof vootlang vergeten waar;
En ik, die 't siersel droeg (,) dat ééns mijn (e)oud'ren torsten,
Ik, dochter, zuster, gade en moeder uwer vorsten!Ga naar voetnoot(*)
Wat waant gij? Beeldt ge u in, dat hier mijn keus weleer
Drie keizers schiep, in plaats van éénen opperheer?
Mijn Nero is geen kind; mag hij geen keizer wezen?
Spreek; moet mijn zoon nog lang de tucht van meesters vreezen?
Kan hij alleen door 't oog van gunstelingen zien?
Kan 't voorgeslacht hem dan geen' levensregel biên?’ enz.
De vier laatste regels behagen ons niet bijzonder. Het: Mijn nero, is zwak. Het krachtige: que l'empereur vous craigne, is niet behouden, en de vertaling van ses aïeux door 't voorgeslacht is niet getrouw. De volgerde liefdesverklaring van nero aan junia behaagde ons meer:
néron.
C'est à moi seul, madame. à répondre de vous;
Et je veux de ma main vous choisir un époux.
junie.
Ah seigneur! songez - vous que toute autre alliance
Fera honte aux Césars, auteurs de ma naissance?
néron.
Non, madame; l'époux dont je vous entretiens
Peut sans honte assembler vos aïeux et les siens;
Vous pouvez, sans rougir, consentir à sa flamme.
junie.
Et quel est donc, seigneur, cet époux?
néron.
Moi, madame.
junie.
Vous!
néron.
Je vous nommerois, madame, un autre nom,
Si j'en savois quelque autre au-dessus de Néron.
| |
[pagina 85]
| |
‘nero.
Ik ben 't alleen, mevrouw! die hier uw lot bepaal;
De Keizer zelf geeft u een' ander tot gemaal.
junia.
Denk, zoo mijn huwlijk met een' ander wordt gesloten,
Dat gij die Cesars hoont, waaruit wij beiden sproten.
nero.
Neen; hij, dien ik verkies tot voorwerp uwer trouw,
Is in geboorte aan u voor 't minst gelijk, mevrouw!
Zijn zuivre liefdegloed kan u geensins doen blozen.
junia.
Maar, vorst! wie is die prins, tot mijn' gemaal verkozen?
nero.
'T is Nero.
junia.
Gij?
nero.
'K had u een' and'ren naam genoemd,
Waar mij één naam bekend, op aarde meer beroemd.’
|
|