dat de verstandsverlichting, meer en meer doordringende, onder alle klassen en standen van menschen, zonder onderscheid van godsdienstige begrippen, bij Roomschen en Onroomschen, haren weldadigen invloed doet gevoelen. De domme kampvechters voor het bijgeloof en de dweeperij, de rampzalige predikers van onverdraagzaamheid en sektenhaat, de boosaardige schreeuwers en kettermakers, tuk op vervolging, worden allengskens minder in getale. Sommigen, hunne onbeschaafdheid en onkunde beseffende, reeds minder onbeschaamd dan hunne voorgangers, zwijgen geheel; anderen ijveren met minder drift en vervolgingszucht, en slechts weinigen doen nu en dan nog uit hunne duistere schuilhoeken een wanklinkend nachtgeschreeuw hooren.
Van eenen anderen kant neemt het getal van zachtmoedige verkondigers van onzen zoo zachtmoedigen Godsdienst meer en meer toe. Zij arbeiden met bedaarden ijver aan de verdere optrekking van het gebouw van waarheid, deugd en verlichting, en in hunne leerredenen en schriften ademt de geest der verdraagzaamheid en der liefde. Deze geest begint zich, ook onder de bedienaars van den R.C. Godsdienst hier te lande, meer en meer te openbaren, en men mag zich van velen dier eerwaardige mannen de beste vruchten voor de toekomst beloven. Het is waar, de beschuldigingen van onregtzinnigheid worden nog wel eens op deze mannen uitgebraakt; gelijk de kundige en edeldenkende Schrijver van het werkje: Het leven van Jezus, een geschenk voor de Jeugd, nog dezer dagen heeft moeten ondervinden. Dan, hij verdedigde zich in het openbaar.... en de duisterling zweeg.
De Heer braak, wiens Inwijdingsrede thans voor ons ligt, moest ook, tot zijne grievende smart, ontwaren, dat deze Leerrede van onderscheidene zijden werd verketterd. Om zich van die blaam te zuiveren (en alleen daarom, want hij acht zelf deze Leerrede niet eens middelmatig) is hij te rade geworden, dezelve in het