| |
Momus en Clio. IIde Deel. Te Amsterdam, bij H. van Kesteren. In gr. 8vo. 192 Bl. f 1-16-:
Elders werd reeds verslag gedaan van het Iste Deel dezer onderhoudende Verzameling van belangrijke Trekken uit de aloude en hedendaagsche Geschiedenis, ware en verdichte Verhalen, kleine Romans, Anecdoten van vermaarde Mannen en Vrouwen, geestige Gezegden, aardige Kwinkslagen, boertige en naïve Invallen enz., naar luid des, in 't hoofd dezes, verkorten Titels. En zie hier den bijzonderen Inhoud van dit Stuk: Iets over Oost-Indiën. Don garcias van Toledo; eene Spaansche Anecdote. Brief aan kant, benevens deszelfs Antwoord. De Samogithinnen. De Reis naar het
| |
| |
Bad; een Vertelsel. Spanje. Biscaye. Het Land der Atakapas. Giaffar en abassa; eene Arabische Anecdote. Beknopte Levensschets van den beroemden Franschen Tooneelspeler préville. Het Eiland Hydra. De Reis naar Duinkerken. De Montenegrijnen. Mirza, of de noodzakelijkheid van nuttig te zijn; een Oostersch Vertelsel. Iets over Lima, in Peru. Gestrafte Nieuwsgierigheid. De Zielen; een Arabisch Vertelsel. Beknopte Levensschets van cervantes. De Turken in Morea. Turksche Begraafplaatsen. Iets wegens den oorsprong en het gebruik der Koetsen.
Onze keuze van eene proeve ter nadere aanbevelinge, te midden van zoo veel verscheidenheids, bepaalt zich, van wege de tijdsgelegenheid, tot de mededeeling van eenige bijzonderheden uit het met kennis van zaken geschrevene artikel, Spanje getiteld.
‘Spanjes vlakke ruimte, op welke 10,800,000 menschen leven, wordt op 9,053 geographische quadraatmijlen geschat; in deszelfs bijgelegen landen telt men bij de 9,000,000 inwoners. De bodem is grootendeels zeer vruchtbaar. De vlakten leveren voortreffelijke vruchten en granen, de bergen uitmuntende wijnen; in de mijnen vindt men edele metalen. Het dierenrijk levert inzonderheid schapen en paarden van een voortreffelijk ras. Het klimaat is bijna zoo verschillend als de provinciën. Terwijl de koude in de bergachtige en noordelijke landschappen vrij streng is, heerscht in de zuidelijke streken de gloed des Afrikaanschen hemels; maar zelfs in de koudere oorden ziet men, in het midden van den winter, lagchende akkers, kruiden en bloemen. De ligging des rijks maakt hetzelve tot de eerste zeemogendheid; de Middellandsche en Atlantische zeeën bespoelen deszelfs kusten, en, als natuurlijke eigenaar der straat van Gibraltar, kon het beide zeeën beheerschen, in beide wateren zijne koopvaardijvloten, beladen met de natuur- en kunst-producten zijner landen, uitzenden. Maar op dezen gezegenden bodem wonen menschen, die, door de regering niet ondersteund en aangemoedigd wordende, aan den lediggang en dweepende vroomheid zijn overgegeven. De vroegere Spanjaard was arbeidzaam en vlijtig; maar onwaardige troonbezitters hebben sedert eeuwen landbouw en industrie meer onderdrukt en belemmerd dan bevorderd. Deze zegenrijke lucht wordt van luije
| |
| |
en bedelende monniken ingeädemd. Uit alle deze rijke landen kreeg de regering in de laatste jaren naauwelijks 75,000,000 Piasters, en had daarbij nog een' credietloozen schuldenlast van 250,000,000 Piasters, beschermde deze landen slechts met ten hoogste 100,000 man landsoldaten en met eene slechtbemande vloot van 30 linieschepen (na den slag van Trafalgar) en 6 fregatten. De handel was in de handen der uitlanders, de koopvaardijschepen waren weinig, en zoo stond de Spanjaard ten hoogste als factoor der overige Enropische kooplieden daar, en was het eene onvermijdelijke noodzakelijkheid, dat de Spanjaard overal geld geven moest. Spanje was, vóór den laatsten oorlog tegen Engeland, het kanaal, door hetwelk de schatten van Amerika over het overige Europa vloeiden. De landsrijkdom bestond slechts in natuurgeschenken, niet in producten der kunst en der handwerken; de werkzaamheid der inwoners stond buiten betrekking tot hunne behoeften; noch de opbrengsten van den graanbouw, noch die der fabrijken en manufacturen waren tot de consumptie toereikend; en goud, zilver en coloniale producten moesten daarom uitgevoerd worden. Hoe verwoestend moest verder voor den staat, hoe drukkend voor het land, voor nijverheid en koophandel, voor de nationale vrijheid en verstandsbeschaving niet de reeds gemelde menigte van rijke en arme, van hooge en lage geestelijken, van kloosters en vrome gestichten worden! Men telde op het einde der achttiende eeuw alleen aan wereldlijke en geördende geestelijken meer dan 250,000 individuën. De bisschoppen van Toledo, Seville en Valencia genoten meer dan vorstelijke inkomsten; hunne bezittingen namen het grootste gedeelte der landschappen weg, waarin zij lagen, en aan den anderen kant bragt de Spanjaard weder ontzaggelijkesommen op tot onderhoud der bedelmonniken. Hoe veel verloor de Staat door deze verkeerdheid niet reeds aan inwendige kracht! en hoe verzwakkend waren nog voor de middelbare kracht de
Inquisitiegeregten!’ enz. In de voorregten des Adels, in de gebreken van Land- en Zee-magt worden verdere bronnen des Staatsbederfs aangewezen. ‘Wanneer men bedenkt,’ zoo vervolgt de Schrijver, ‘dat het getal der inwoners, voor den omtrek en de vruchtbaarheid des lands, naauwelijks half zoo groot is, als hetzelve bij eene betere levenswijze des
| |
| |
volks, bij eene vermeerderde industrie en eene verminderde menigte der monniken zijn kon, dan is het nog onwedersprekelijker waar, dat de bovengenoemde staatsinkomsten voor zoodanig eene monarchij, die in alle vier werelddeelen landen en eene totale bevolking van bijna twintig millioenen menschen bezit, eene onbeduidende som is. - Zoo was de verwarring in de finantiën de hoofdkwaal in den Staat; zij bragt grootendeels de monarchij op den rand des afgronds, waarin zij onlangs is nedergestort.
Wie alle de opgenoemde gebreken overwogen heeft, is zeker overtuigd, dat Spanje slechts door eene wedergeboorte zich herstellen, of uit de rij der zelfstandige Staten verdwijnen moet.
Brengt men het nationaal karakter des Spanjaards ter aanschouwing, dan blijkt, dat, wanneer men de verscheidenheid, welke het klimaat bewerkt, afrekent, het over het algemeen phlegmatisch-cholerisch is: zoo vindt men den Spanjaard langzaam, besluiteloos, traag in dagelijksche gewone betrekkingen; maar bruisend, hevig, zoodra hem de dweeperij van eenen hartstogt aanspoort. Zoo is de door cervantes geteekende goedhartig trotsche held van Mancha met getrouwe waarheid afgebeeld; zoo zien wij weder den hebzuchtigen, vroom dweependen pizarro de ijsselijkste wreedheden begaan.
De nationale hoogmoed schijnt uit de tijden afkomstig, dat de Spanjaards in alle vier werelddeelen als veroveraars optraden. De scherpzinnigheid, het vernuft van enkelen onder dit volk blijkt in hunne ernstig schoone litteratuur. Aan godsdienstige verlichting is hier naauwelijks te denken. Naauwelijks heeft de zuivere geest der verdraagzaamheid in later tijden de eersten des volks zacht beroerd; over het geheel kon door schrijvers en redenaars weinig gedaan worden, en zoo bleef Spanje de wieg des verfoeijelijksten bijgeloofs; opvoeding en beschaving worden verwaarloosd; uit de handen der dienstboden gaat het kind des Spanjaards, ook des voornaamsten, in de magt der volksleeraars, der monniken, over.
Het is bij deze gelegenheid te herhalen, dat de Spaansche geestelijken over het algemeen de onwetendsten in de gansche Catholijke Christenheid zijn; en evenwel oefenen deze menschen de hoogste magt over de menigte uit, die
| |
| |
zeker in nog grooter onkunde leeft. Is het mogelijk dat iets nog volstandiger zijn kan dan de onwetendheid der lagere geestelijkheid, dan is het derzelver zinnelijkheid, de verdorvenheid, welke met die wedijveren kan, die men dikwijls de Italiaansche geestelijken verweten heeft.
In de versijning des gezelligen levens is men gansch ten achtere gebleven. De Spanjaard bemint over het algemeen de gezelligheid niet De standen scheiden zich streng van elkander; zoo wil het de gewoonte. De Tertulias (assembléeën) baren verveling en een geesteloos onderhoud. De vrouwen schelden zich, volgens een Oostersch, vroeg van de Arabieren overgenomen gebruik, van de mannen. Van gastmalen bemint men alleen de Refrescos, waar men slechts snoeperijen nuttigt, en deze vrij onwellevend in hoeden en zakken naar huis draagt, of ook door knechts wegzendt. Natuurgenot is den Spanjaard vreemd; de Grandes bezoeken hunne uitgestrekte bezittingen gedurende hun gansche leven dikwijls geen enkele maal; daartegen bemint men de muzijk en den dans, inzonderheid den Fandango, hartstogtelijk; vlijtig bezoekt men ook den schouwburg, waar avontuurlijke en laffe drama's vertoond worden. Met genoegen aanschouwt hier de anders ernstige geestelijke de vertooning. In de nationale vermaken speelt het stiergevecht de hoofdrol. Wanneer men ook uit deze omstandigheid niet tot ruwheid en wreedheid der natie mag besluiten, daar ook de beschaafde en menschlievende Weener voormaals met een zigtbaar vermaak de stiergevechten bezocht, is en blijft toch het genoegen, dat men in dit schouwspel schept, altijd een zeer onedel, van gebrek aan beschavlag getuigend vermaak.
Gelijk men in het algemeen reeds van de zucht voor zoodanige schouwspelen tot een groot gebrek aan gevoel voor het schoone moet besluiten, openbaart dit gebrek zich ook in andere omstandigheden. Wie kan in de woonhuizen der residentie, in de meubelen, rijtuigen, enz. de sporen des goeden smaaks ontdekken? Overal pracht, kostbaarheid, maar nergens zwier, harmonie en smaak. In de letteren treft men slechts bij de betere schrijvers een gezond oordeel aan. Dichters en prozaschrijvers leveren, nevens groote, vernuftige trekken, veel gezwollens, vele spitsvondigheden en talrijke woordspelingen in hunne schrijfwijze.
| |
| |
Ondanks hare zucht voor de muzilk, heeft de natie nog geen grooten komponist of toonkunstenaar opgeleverd; hare tooneelstukken zijn de slechtsten in Europa. In de bouwkunst steekt de bedorven smaak in het kostbare en avontuurlijke weder uit. De beeldhouwers hebben nooit iets uitstekends gedaan; doch de Spanjaard schijnt beter in de schilderkunst geslaagd te zijn; men telt eene menigte Spaansche schilders, doch zij hebben nimmer de algemeenheid der Italianen bereikt. Bestaat er eene kunst, waarin de Spanjaarden het tot eene zekere uitmuntendheid gebragt hebben, dan is het de danskunst, die de volkssmaak even zoo zeer begunstigt en aankweekt als de natuur haar ondersteunt, alzoo zij den mensch vlugge beweegbaarheid des ligchaams en eene sterke vatbaarheid voor zinnelijke uitdrukking verleent.
De beöefening der wetenschappen heeft sedert eenigen tijd merkelijk gewonnen; de spraakkunde, aardrijksbeschrijving, geschiedenis en geneeskunde zijn, door eenige aanzienlijken ondersteund, in aanmerking gekomen; niet minder ook in later dagen de landbouw en natuurlijke historie. Er bestaan akademiën der Spaansche taal, der beeldende kunsten, der geschiedenis en der geneeskunde; de hooge scholen ondergingen eene verbetering; het Theatro critico van pater feyo is een voortreffelijk werk. Men vertaalt, sedert eenigen tijd, uit het Fransch, Engelsch en Italiaansch, de beste werken; echter houdt, over het algemeen, de natïonale hoogmoed des Spanjaards, de strenge censuur en de geographische afgescheidenheid des rijks van het overige Europa de vorderingen tot volkomenheid zeer ten achtere. Zonder juist een profeet te zijn, kan men beweren, dat in het tegenwoordig oogenblik veel voor de verlichting van Spanje geschiedt. De oorlog, eene ramp voor de genen, die denzelven beleven, wekt dikwijls de sluimerende krachten: hij zal ook hier zulks doen. De crifis gaat voorbij; zij laat een' hoogeren graad van verlichting terug. De vermenging der natiën met anderen kan den kring der kundigheden uitbreiden, en deze vermeerdering van kunde voert tot vermeerdering van nationale vlijt. De ondervinding overtuigt van de ellende des voorledenen, en met de terugkeerende orde, met de wederkomende rust komt ook de verbetering en welvaart. De oude vormen worden door het lot verbroken; uit de
| |
| |
nieuwen spreekt een betere geest, en zegenende bezielt deze geest den wedergeboren Staat.’ |
|