Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812
(1812)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
Redevoering over den bestendigen en geenszins veranderlijken aard der Oosterlingen, als welks naauwkeurige opmerking van het grootste belang is voor den Beoefenaar der Gewijde Letteren. Uitgesproken op den 27 Sept. 1810, door den Hooggeleerden Heer Jean Henri Pareau, bij het plegtig aanvaarden van het gewoon Hoogleeraarschap in de voorbeeldige (duidelijker Typische) en uitlegkundige Godgeleerdheid, alsmede in de Oostersche Talen en de gewijde Oudheden aan de Hoogeschole te Utrecht. Uit het Latijn vertaald. Te Utrecht, bij J. van Schoonhoven. 1811. In gr. 8vo. 64 Bl. f :-11-:Verbazende zijn de veranderingen, omwentelingen en onbestendigheid, in menschelijke zaken, staatsbestuur en zeden: de geschiedenis der volkeren en iedere eeuwe, die, waarin wij leven, in het bijzonder, draagt daarvan bewijs. Men vereere daarin de hand eener Goddelijke Voorzienigheid: maar deze zal niet minder uitkomen, zoo ergens eene proeve, ruim zoo bestaanbaar met de waardigheid der menschelijke natuur, voorhanden ware, die merkteeken droeg van ongemeene vasthoudendheid en gelijkvormigheid in taal en volksaard. De Redenaar vindt zoodanige bestendigheid bij de Oosterlingen, en acht hare naauwkeurige opmerking van het grootste belang voor den beoefenaar der gewijde Letteren. Zie daar de stoffe, waarover hij, na zoo gepaste inleiding, onderneemt te spreken. Terstond doet zich aan hem eene treffende tegenstelling te dezen op tusschen het Oosten en het Westen. Gelijk lucht en weder bij ons afwisselen, zoo heerscht aldaar eene zonderlinge eenparigheid in de gesteldheid des Hemels onder den loop der jaargetijden. Eveneens is het met de menschen, door al de grootste omwentelingen heen. China, Perzië, Indië, andere Oostersche volkeren, de Arabieren met name, bewijzen deze gelijkheid. Enkele talen zijn daar verloren gegaan en ver- | |
[pagina 13]
| |
ouderd; dan doorgaans behielden de natien zeer lange, eenigen tot op heden, dezelfde sprake met hare Voorvaders. Ondanks veroveringen, overheersching, verstrooijing en hevigen schok, kleven zij almede vast aan de oude gedaante van het eenhoofdig Staatsbestuur; en Reizigers ontmoeten bij de omzwervende Arabische Herders, in tenten wonende, de kennelijkste sporen van het Aartsvaderlijke leven, huishouding en rijkdommen, of grootheid. Immer blijven ook dezen den Woudezel gelijk, waarbij de Godspraak, tot hagar voor eeuwen gedaan, hen kenschetste. Na zulks genoegzaam voor zijn doel uiteengezet en bewezen te hebben, treedt de Redenaar toe ter slaving van het nut dezer waarneming voor den beoefenaar der gewijde letteren; en bepaalt hij zich voornamelijk tot een tweetal proeven. Terwijl deze duurzaamheid en rijkdom der Arabische tale voorlange door kundige Mannen erkend is, bij uitnemendheid geschikt te zijn ter toelichting der armoede van Gedenkstukken, in de naauw vermaagschapte Hebreeuwsche tot ons overgebleven, verheft zich thans een stout en waanzinnig Ongeloof, hetwelk die bestendigheid van tale in het Oosten loochent, en even hierdoor het gezag der oudste oorkonden des Bijbels ondermijnt. Men zoekt het wonderdadige te verbannen; elk buitengemeen verschijnsel wil men teruggebragt en opgelost hebben naar den gewonen loop der dingen; men droomt alomme van Mythen en Volksoverleveringen, en beweert, dat, blijkens de gelijkheid der tale, de Mozaische Boeken omtrent de tijden van david, ja later, zouden geschreven zijn. Tegen zoo driesten als dommen aanval der Neologen, zich beroepende op grootere veranderingen, in een zelfde tijdvak op te merken in de Westersche talen, in het Latijn en Duitsch, verzet zich pareau met verontwaardiging en klem. Wij mogen ons het genoegen niet weigeren, eenen schoonen trek van 's Mans welsprekendheid hier over te nemen, daar hij antwoordt op die aantijging. - ‘Welk eene ellendige en geheel ongepaste vergelijking! Mij dunkt | |
[pagina 14]
| |
ik zie daarbij de schim van den grooten Man, die het eerst de bestendigheid of de onveranderlijkheid der Oos tersche talen klaarblijkelijk bewees, mij dunkt ik zie de schim van albert schultens, in hare rust gestoord, bewogen, ontroerd, door eene heilige siddering bevangen, en vol verontwaardiging uit haar graf opziende, haren edelen toorn met bliksemende oogen betuigenGa naar voetnoot(*). Maar wij, Toehoorders, die thans, met eenen oplettenden geest, de onveranderlijkheid der Oosterlingen, gelijk zij waarlijk is, beschouwen, wij zullen daarin, al moet zij uit natuurlijke oorzaken worden afgeleid, wij zullen toch daarin, met een blij en dankbaar hart, de aanbiddelijke bestiering der Voorzienigheid erkennen, waardoor zij den waren vrienden van den Godsdienst, voor hunne hoogste belangen bezorgd, eene treffende hulpe verleent: en laat ons daarom die onveranderlijkheid zelve der Oosterlingen, in hunne talen bewezen, als een goddelijk schild aangrijpen, waarmede wij den verraderlijken en goddeloozen aanval ligtelijk kunnen afweren.’ Een ander nut voor den beoefenaar des Rijbels ontleent de Redenaar van de bestendigheid in den aard en de zeden der Oosterlingen; en dringt hij hiervan ten bewijze aan, eerst op hunne steeds bijgebleven zucht tot wraakoefening, daarna op hunne stijfzinnigheid bij de eens aangenomen denk- en levenswijze. De opmerking, toch, dier genoemde vlek in het Oostersche Volkskarakter dient bij uitnemendheid, om de verhevenheid veler voorname Mannen in de Schrift, bovenal om de Goddelijke groot- | |
[pagina 15]
| |
heid van jezus, den zachtmoedigen Heiland, sterker te doen afsteken: terwijl deze gezetheid op voorvaderlijke zeden over den afloop der Gewijde Geschiedenissen veel licht verspreidt, en de volharding der verstrooide Joden bij hunne Wet en afkeer van anderen Godsdienst uitnemend oplost. Gaarne wilden wij nog een woord zeggen van 's Hoogleeraars aanvaarding van den nieuwen Leerstoel te Utrecht, die het slot dezer Redevoering uitmaakt, waarin ons de kiesche en welsprekende Aanspraak aan den grijzen rau het meest geviel, aandoenlijk trof; maar wij bedwingen ons, en herhalen alleen, ten slotte, onze sterkste aanprijzing van dit kleen, maar uitmuntend en wel vertaald Geschrift, aan echte Liefhebbers van goeden smaak en beschaafde wetenschappen. |
|