Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVergelijking tusschen Alexander, Hannibal, Scipio en Cesar.Toen minos, tusschen alexander, hannibal en scipio het oordeel uitsprak, door lucianus vermeld, aangaande den voorrang dezer drie voorname Veldheeren, en aan alexander den eersten, aan scipio den tweeden, en hannibal den derden rang toewees, zoude ik niet met zijn gevoelen hebben ingestemd, zoo min als met dat van appianus, die er hetzelfde vonnis over streek, in zijn Werk, hetwelk hij over de oorlogen der Romeinen in Syrie heeft geschreven. Blijkbaar is het, dat zij over de verdiensten dezer Veldheeren geoordeeld hebben uit het gelukkig slagen hunner ondernemingen en derzelver gevolgen, en niet, zoo als zij hadden behooren te doen, uit hunne daden, op zich zelve beschouwd, en uit de omstandigheden en de gesteldheid der tijden en zaken. Indien zij daarover hunne gedachten hadden laten gaan, zouden zij, naar mijn begrip, den voorrang hebben moeten geven aan hannibal, den tweeden rang aan scipio, en den derden aan alexander. Ik spreek alleen van de krijgskundige hoedanigheden: want indien men hen van de zijde hunner persoonlijke hoedanigheden beschouwd, dunkt mij scipio de braafste man van hun drieën geweest te zijn, om zijne wijsheid, zijne gematigdheid, en zijn geheel levensgedrag. In alexander ontmoet men vele trekken van een voortreffelijk karakter, van edele grootmoedigheid, van heldendeugd, doch misvormd door eene overmate van woestheid, door eene oploopendheid en geweldige opstuivinge, door eene dwaze en belagchelijke verwaandheid, en door de buitensporigheid zijner ont- | |
[pagina 600]
| |
werpen. In hannibals gedrag bespeurt men den woesten en wantrouwenden geest zijner natie, van alle menschlievendheid ontbloot, ongetrouw aan zijne verbonden en aan zijne beloften. Maar het zijn hunne zedelijke hoedanigheden niet, welke hier in aanmerking komen; het zijn hunne krijgsdeugden alleen, welke hier mijne opmerking trekken: en in dit opzigt geef ik verre weg den voorrang aan hannibal. Hij voerde den oorlog tegen de dapperste mannen, de best geregelde troepen en den magtigsten Staat der toen bekende wereld, zelfs den overwinnaar van zijnen eigenen Staat. Den ouderdom van vijf en twintig jaren had hij nog niet bereikt, toen hij tot Opperbevelhebber der legers van Karthago werd verkozen. Binnen den tijd van drie jaren veroverde hij Spanje, trok over de Pyreneen, baande zich eenen weg door het hart van Gallie, versloeg al wat hem tegenstand bood, en trok over de Rhone, in het gezigt, en in weerwil des tegenstands der Galliers; aan het hoofd van zijn leger trok hij over de Alpen, met eene onversaagdheid en beleid, voor welke men den vroegeren hercules alleen bekwaam zoude geoordeeld hebben. In een onnoemelijk getal veldslagen drong hij door tot in de Romeinsche legers, aangevoerd door bekwame Veldheeren, van beproefde dapperheld, zonder bijkans eenigen tegenspoed te ontmoeten. Den oorlog en den schrik voerde hij tot zelfs voor de poorten van Rome; en hoewel hij slechts flaauwen bijstand genoot van zijne landgenooten, die hem zijnen roem benijddenGa naar voetnoot(*), vond hij, echter, middel, om zich zestien jaren lang te handhaven in een vijandelijk land. Toen hij het verliet, deed hij het vrijwillig zonder daartoe genoodzaakt te zijn door geweld, maar alleen om te gehoorzamen aan de bevelen der Karthagers, die hem opontboden. Indien hij eenen veldslag tegen scipio heeft verloren, hij verloor dien tegen de Romeinen, het krijgshaftigste volk van dien tijd. En wie of waar is de Veldheer, die, in eene lange reeks van oorlogen, nooit het hoofd heeft gestooten? Wischt het verlies van eenen veldslag den roem uit van een oneindig aantal overwinningen? Waar is het, dat | |
[pagina 601]
| |
deze overwinning zeer luisterrijk was, omdat zij een einde maakte aan den tweeden Punischen oorlog, niet zoo zeer om het verlies, hetwelk aldaar de Karthagers leden, als om hunne barbaarschheid, en de woestheid hunner Regenten, welke hannibal geene vrijheid gaven tot het nemen van de noodige maatregelen ter herstelling van dit verlies. De Koningen van Azië, antiochus en prusias, tot welke hij zijne toevlugt nam, leden zij wel het geringste verlies, zoo lang hij met hunne zaken zich bemoeide, en hun wantrouwende en onbestendige geest hem niet noodzaakte, bedacht te zijn op zijne eigene veiligheid? Wanneer, derhalve, scipio, bij lucianus en appianus, met hannibal den draak stak, omdat hij zich zelven boven hem had durven verheffen, door welken hij overwonnen was, schijnt hij mij niet gezond en bestaanbaar te redeneren, als zijnde eene enkele gebeurtenis niet genoeg om hun geschil te beslissen. - Wat alexander aangaat, dezen plaats ik slechts in den derden rang. In den vollen bloei zijner jaren bevond hij zich aan het hoofd eens legers van dappere Macedoniërs, door zijnen vader philippus op den krijg afgerigt, doch allen arme lieden, die de zaligheden des gezelligen beschaafden levens niet kenden, en een dor en onvruchtbaar land bewoonden. Hij was de volstrekte meester van zijn land, en van zijne troepen, geenen anderen dan zijnen eigenen wil kennende, om oorlog te beginnen, denzelven op zijne eigene wijze te voeren, en, zoo lang hem goeddacht, voort te zetten. Hij had te doen met eenen vijand, door wellust en vermakelijkheden, en door eenen langdurigen voorspoed van alle veerkracht ontbloot, en met zuidelijke volken, uit hunnen aard lafhartig door de warmte van hun klimaat, en altijd minder in dapperheid en kloekmoedigheid dan de volken van het Noorden. Alexander was in der daad dapper, onverfaagd en welberaden, maar ligtvaardig en onbezonnen; dapper als soldaat, maar niet als kapitein; dapper door ligchaamsgestel, maar niet met verstand, en van zijnen moed geen gepast gebruik makende tot heil van zijn leger en van zijne onderdanen. Indien wij in de vergelijking van deze beroemde Veldheeren cesar mede deden optreden, van welk eenen kant men hem ook beschouwde, zoude men hem ongetwijfeld | |
[pagina 602]
| |
den voorrang moeten toewijzen, en erkennen, dat de verloopene eeuwen geen voorbeeld opleveren van een' zoo grooten zamenloop van deugden, en dat cesar het meesterstuk der natuur geweest is. |
|