Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 568]
| |
Oorsprong der gewone cijfergetallen.Volgens het algemeen aangenomene gevoelen, niet alleen bij het gros van geletterden, maar ook bij geleerden van den eersten rangGa naar voetnoot(*), zijn de figuren der getallen of cijferletteren, heden in Europa in algemeen gebruik, in Europa gebragt over Spanje; dat de Spanjaards dezelve hebben overgenomen van de Moren, de Moren van de Arabieren en de Arabieren van de Indianen. Ik erken, dat Spanje dezelve heeft ontvangen van de Moren, en de Moren van de Arabieren; maar dat de Arabieren dezelve hebben overgenomen van de Indianen, kan ik niet toestemmen; integendeel beweer ik, dat de Indianen dezelve ontvangen hebben van de Arabieren, en de Arabieren van de Grieken, even gelijk zij van dezelve al hunne geleerdheid hebben gekregen, welke zij eenigermate tot volkomenheid gebragt, maar voor het grootste gedeelte verbasterd hebben. De figuren der getallen, welke zij van de Grieken hebben overgenomen, ondergingen ook deze verbastering, die zoo groot geweest is, dat, zonder bijzondere oplettendheid, de sporen van derzelver oorsprong zich bezwaarlijk laten ontdekken. Doch bij eene onpartijdige en aandachtige vergelijking vindt men er ligtelijk de merkteekens der Grieksche figuren. De Grieksche afbeeldingen of teekens der getallen waren nists anders dan de letters van het Alfabet. Een klein streepje was het kenmerk van de eenheid. De β aan zijne beide uiteinden verkort zijnde, gaf de 2. Indien gij de γ aan de linkerzijde een weinig kromt, en den voet er afsnijdt, en voorts den linker horen naar de linker zijde een weinig rond maakt, hebt gij een 3. De Δ geeft de 4, door het regter been regt op en neder te trekken, en hetzelve een weinig beneden de benedenste streep, en deze streep naar de linker zijde te verlengen. Van de e is de 5 afkomstig, door den benedensten halven cirkel naar de regter zijde te draaijen, die naar de | |
[pagina 569]
| |
linker zijde gekeerd was. Van het cijfergetal 5 is de 6 voortgekomen, door het verliezen van zijnen voet, en het rondworden van den buik. De z is in de 7 veranderd, door het wegnemen van de grondstreep. Indien de vier punten van de h binnenwaarts gekromd worden, bekomt men de 8. De Θ is de 9, met eene kleine verbuiging. De o is slechts eene stip, welke bij een der cijferletteren gevoegd werd, om derzelver waarde te vertienvoudigen. Noodig was het, dit punt sterk te teekenen; te dien einde teekende men eenen cirkel, die in het midden werd aangevuld, hetwelk, echter, naderhand verzuimd werd. Theophanes, een Historieschrijver van Konstantinopel, die in de Negende Eeuw leefde, zegt uitdrukkelijk, dat de Arabieren de Grieksche getallen behouden hebben, als hebbende in hunne taal geene karakters om alle getallen aan te duiden. De Grieken behielden in hunne getallen de tientallige opklimming, even zoo als de Arabieren deden. Het Grieksche Alfabet bevat zekere karakters, die niet tot lezen, maar alleen tot rekenen dienen: hierom noemen zij dezelve Episemes, zoo veel als noten, teekens, om dezelve van letteren te onderscheiden. De cijferletter 6 heeft zijne gedaante ontleend van een der Episemes, welke ἐπἰσημον βαῦ heette. Van deze Episeme is de letter f afkomstig, bij de Eoliers en de Latijnen. Men gaf deze daarom den naam van Digamma, naar zijne gedaante aldus genoemd, welke zamengesteld schijnt te wezen van twee Γ, boven elkander geplaatst. |
|