Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
kennen, dat is niet aan den sterfelijken mensch, maar aan den onsterfelijken Engel toegestaan. Leg dan eerst het kleed uwer menschheid af, Vermetele! om alsdan in het Heiligdom der Godheid te treden.
Er zijn menschen, zoo sterk met zich zelven ingenomen, dat hunne Godsvrucht zelfbedrog, en hunne goede werken zelfverbeelding mogen genoemd worden. Zij slaan eenen blik op ons, als of zij hunne gebreken in ons te berispen hadden: de ware nederige Godsvrucht handelt menschlievender, haar oog vraagt niet: ‘is hij het?’ maar: ‘ben ik het ook, Heer?’
Op iederen nacht volgt maar één dag, en op elken dag volgt maar één nacht: op éénen dood volgt maar één leven, op één leven slechts één dood: gelukkig de Christen! na tweemaal dood te zijn geweest, kan hij tweemaal herleven; na tweemaal door den nacht des doods gedekt te zijn geweest, zal de zon zijns levens ook voor de tweedemaal luisterrijk herrijzen, mits die niet door de dikgepakte wolken en nevelen omhuld is. De geboorte van gods Zoon, die zon der eeuwige volmaaktheid, was de eerste dag der tweede en wezenlijk verlichte wereld, na in den nacht der vernederde menschheid te zijn ondergegaan. Zijne verrijzenis was een andere nog helderder dag, toen Hij namelijk uit den nacht des grafs herrees en den eersten dag van ons geluk in de menschheid maakte. De Christen kwam uit den nacht des Heidendoms door den Doop in den glans van het Christendom ter wereld: en ziedaar na zijnen eersten nacht, zijnen eersten dag! Zijn eerste leven na zijnen eersten dood! Het leven des Christens, door geene eeuwige duisternis van benevelende driften omhuld, zinkt weg en herrijst in de luistervolle zaligheid: ziedaar zijn tweede leven na zijnen tweeden dood! Ziedaar, na zijnen tweeden nacht, zijnen tweeden nog glansrijker dag!
Waarheid en vriendschap zijn twee naauwvereenigde | |
[pagina 282]
| |
hemeltelgen. Daar waarheid van vriendschap is afgescheiden, daar is vriendschap louter leugen. Vriendschap, buiten waarheid, is als een ligchaam zonder ziel: de ziel geleidt het ligchaam, en waarheid vriendschap. Die de fakkel der waarheid voor naauwere vereeniging wil uitdooven, of met het deksel der onverschilligheid bedekken, die zegt stilzwijgend: ‘Mijn Vriend! wij zullen elkanderen geleiden; maar liefst in de duisternis.’ Hoe? zullen zij niet beiden in de gracht vallen?
De gierigaard vergelijkt zijne ondeugd bij verspilling, en verheft zich daardoor op zijne gierigheid: de verkwister stelt zijne verspilling tegen gierigheid over, en roemt daardoor op zijne ondeugd. Beiden vergeten dat tegengift ook vergift, en, op zich zelven genomen, nadeelig is. De gierigaard en verkwister zijn als twee kreupelen, van welke de een aan de regter-, de ander aan de linkerzijde mank gaat: beide zijn even afzigtelijk van voorkomen, maar zich zelven in het gelaat niet ziende, zien zij slechts elkanders afzigtelijkheid, en stellen zich de een boven den anderen. Zij bestrijden elkanders dwaling door dwaling, en zien hun eigen gebrek niet. Waarlijk een Nestoriaansche en Eutichiaansche tweestrijd! De eene stort op de Scylla, de andere verbrijzelt zich tegen de Charybdis.
Wat kan toch de reden zijn, dat de gunsteling van het geluk dikwerf tot vermetelheid, het slagtoffer des tegenspoeds tot wanhoop overslaat? Hoogmoed gaat voor den val, en de val gaat voor neêrslagtigheid! Hoogmoed ziet het verderf niet, dat haar op de hielen volgt. Neêrslagtigheid meent het bederf als een spook voor zich te zien naderen: de ellendeling, door rampen nedergebukt, ziet lederen afgrond voor zijne voeten, en vervolgt den weg zijns levens niet, dan met siddering: de gunsteling der fortuin, door voorspoed opgeblazen, steekt het hoofd tot het gesternte op, en vergeet, dat hij denzelfden weg betreedt: de ellendeling, door het spook vervaard gemaakt en in | |
[pagina 283]
| |
het naauw gebragt, stort zich zelven in den afgrond: de lieveling des geluks valt er in door onbedachtzaamheid.
Het hart maakt den mensch, en de ziel den Engel. Schenk het hart der menschheid, de ziel der Godheid, en beide zijn tegen den rooflust der beestelijkheid beveiligd. |
|