| |
Over de veelvermogende kracht der opvoeding, vooral in zaken van den Godsdienst.
Hoe veel invloeds de kracht der Opvoeding op de menschelijke natuur hebbe, en de driften en begeerten der menschen uitbreiden of bepalen, is blijkbaar voor allen, die de onderscheidene volken, en de verschillende rangen der menschen onder hetzelfde
| |
| |
volk, met elkander vergelijken. Gewoonte, zijnde eene aaneengeschakelde opvolging van voorbeelden, zwaait het verstand, en, naar gelange zij gevolgd of verwaarloosd wordt, verstrekt zij tot eene regelmaat van wijsheid of dwaasheid. De menschen kunnen niet gedoogen, dat anderen den spot drijven met hetgeen, waarvoor zij zelven eerbied hebben, zoo min als dat anderen eerbied hebben voor iets, hetwelk zij zelven als belagchelijk beschouwen. Zeer algemeen is het, dat menschen opgevoed worden in eerbied voor eene soort van dwaasheid, en in verachting voor eene andere, die niet grooter, zelfs niet zoo groot is; in hoogachting voor eene soort van wetenschap, en in afkeer voor eene andere, die even goed is; sommigen te beminnen, enkel omdat zij ter goeder naam staan, en anderen te haten, om hunne beste hoedanigheden; sommige voorwerpen te aanbidden om eene slechte reden, en anderen te verfoeijen tegen alle reden.
De Turken bezitten even veel natuurlijk gezond verstand als andere volken; en nogtans wordt hun door de Opvoeding ingeprent, dat er iets Goddelijks is in het missen van alle gezond verstand; Idioten en krankzinnigen achten zij als Profeten; hunne wartaal beschouwen zij als hemelsche ingevingen, omdat dezelve onzin is, en hunne redeneringen als leerzaam, omdat zij onverstaanbaar zijn. Indien gij in de zaak van den Godsdienst gezond verstand verwacht of voordraagt, wordt gij belacht, of ontvangt gij eene oorveeg; maar indien gij een krankzinnige zijt, zijn uwe woorden Godspraken, en dollemanschap is heiligheid.
Een onkundige Roomschgezinde lacht om deze Godsdienstige zotheid en woede der Turken, maar mishandelt u, indien gij hem belacht, omdat hij dezelfde dingen doet! Nooit waren er grooter zotten en dollemans dan verscheidene Roomsche Heiligen, doch zij worden daarom niet te minder, ja zelfs nog meer geëerd. Gelijk zij dweepers waren naar gelange van hunne krankzinnigheid, worden zij naarmate hunner zotheid aangebeden.
Dat dit alles zijnen grond heeft in de Opvoeding, of het voorbeeld, kan hieruit blijken, dat geen mensch, zonder bijgeloof, of eenige bijzondere wijze
| |
| |
daarvan, opgevoed, tot de ijdelheden van eenige redelooze Godsvereering, op eenmaal, indien immer, kan overgehaald worden. De menschen moeten daartoe voorbereid worden door den tijd, bij stappen, en bij herhaling; na verloop van zekere levensperken komen de voorbeelden te laat, os doen weinig uitwerking. Een volwassen Spanjaard kan bezwaarlijk immer een Franschman worden, zoo min als een Franschman een Spanjaard. Men ziet de menschen vechten en sterven voor zekere praktijken en gevoelens, en zelfs voor dwaasheden en zotternijen, welke zij, indien zij anders waren opgevoed geweest, zouden veracht hebben, en zij zouden misschien het leven hebben gelaten voor de dingen, die zij nu verachten.
Blijkbaar is het uit de zelfs nog partijdige en vermomde berigten, door de Zendelingen gegeven aangaande hunne vordering in de bekeering der inwoners van Oost en West-Indie, dat hunne Proselijten weinig in getal zijn, en deze weinige nog zeer laauw en onverschillig, steeds gesteld op hunne oude bijgeloovigheden bij de geringste verzoeking gereed, om tot het Heidendom weder te keeren, hetwelk zij naauwelijks verlaten hadden. Ik geloof, dat dit vrij algemeen het geval is van de volwassene Indianen, en dat het hun veelal gaat als Vader hennipers oudwijf, die, toen alle andere bewijzen niets baatten om haar te overtuigen, hare toestemming gaf om zich te laten doopen voor eene pijp tabak, en deze uitgerookt hebbende, aanbood, voor nog eene pijp tabak zich nog eens te laten doopen. Zeker is het, dat de Chinezen de Jezuiten bekeerd hebben, die deze halsstarrige Heidenen ten minste beleefdelijk ter halver wege zijn te gemoet gekomen, en zoo goed als tot het Heidendom overgegaan, om van de Heidenen goede Katholijken te maken: eene niet onnatuurlijke vereeniging; alleenlijk vrees ik, dat het vreedzame Heidendom van confucius bedorven is door den barbaarschen geest van het Pausdom, hetwelk niet slechts van den beginne de aloude Heidensche afgoderij aangenomen, maar ook dezelve door wreedheid misvormd heeft.
Door de kracht van Voorbeeld en Opvoeding kun- | |
| |
nen de menschen zoo verre gebragt worden, dat zij afstand doen van alle slikkering van gezond verstand, van allen aandrang van mededoogen, en tot de verste uitersten van dolzinnigheid en onmenschelijk heid vervoerd worden Er zijn landen, alwaar het dooden van eene slang u het leven zoude kosten; en dezelfde menschen, die eenen mensch zouden vermoorden en opeten, zouden beven op de gedachten, van eenig leed te doen aan eene ratelslang, voor welk heilloos kruipend dier zij eenen Godsdienstigen eerbied hebben. De onnatuurlijke barmhartigheid, welke het bijgeloof hun leert, is de eenige barmhartigheid, die zij bezitten, en te werk stellen aan een schepsel, een bekend vijand van 's menschen leven
De Iroquisen, niet te vreden met hunne vijanden in koelen bloede te dooden, verbranden hen levende, na alvorens hun andere folteringen te hebben doen ondergaan, snijden stukken uit hun raauw vleesch, slaan het te lijve, en geven hunne kinderen het bloed te drinken, om dezelve denzelfden bloeddorstigen geest in te prenten. Aldus plant zich de wreedheid, door voorbeeld en opvoeding, van vader tot zoon voort, en wordt door de gewoonte natuurlijk. Eveneens behandelen hen hunne vijanden; doch door de bedenking hiervan wordt geen van beiden teruggehouden. Het is heldhaftigheid, barbaarsch te zijn, en de wreedste Cannibaal is de dapperste krijgsheld. En met dit alles zijn deze Wilden, in hunne eigene hutten, zachtmoedig en goedaardig omtrent elkander, en leven onderling in meer dan gemeene onschuld, eenvoudigheid en eensgezindheid.
Gelijk de Amerikaansche Natiën, die aldus zich onderling verdelgen, zeer weinig talrijk zijn, zoo is meer dan genoeg gronds voor hun allen; ook behoort de Landbouw niet onder hunne kunsten; en er zijn bosschen, meer dan groot genoeg voor hen om er in te jagen, en rivieren om er in te visschen; en daar zij allen van de hand tot den tand leven, bekommeren zij zich niet over armoede. Maar verouderde geschillen, van geslacht tot geslacht voortgeplant, en dagelijks sterker aangezet, doen hunne wederzijdsche woede en wreedheid al oosdurend worden. Dikmaals brengen zij dagen achtereen in honger en gebrek door, om hunne vijanden te bespieden, hoewel er in het
| |
| |
einde niets anders te verwachten is, dan bloedvergieten aan der vijanden of hunne eigene zijde. Maar, waar ook het bloed vergoten worde, bloedvergieterij is glorie.
Nog verder gaat deze wilde en woeste wreedheid in sommige oorden van Peru. De hoogste roem dier volken is, vrouwen op hunne vijanden te veroveren; op eene zonderlinge wijze maken zij dezelve tot hare slavinnen; zij verwekken bij haar kinderen; wanneer deze den ouderdom van tien of twaalf jaren bereikt hebben, eten zij dezelve, na alvorens hen wel vet gemest te hebben; eveneens gaan zij te werk met de vrouwen, nadat zij over het kinderhalen zijn. Onder deze volken schijnt het gevoel van schaamte geheel te zijn verdwenen, of liever nooit een bestaan gehad te hebben. Even openbaar geschieden de zoo natuurlijke als onnatuuriijke tebestegevingen hunner ligchamen, als hun eten en drinken. Sommigen onder hen beschouwen den maagdom als eene groote schande, en de jonge meisjes moeten het aan hare vrienden en bloedverwanten verpligt zijn, daarvan beroofd te worden, voordat zij met eenen man gemeenschap kunnen hebben. Hunne vrouwen loopen openlijk de Spanjaards achterna, in al de vervoeringe van vrouwelijke woede, hun smeekende, haren lust te willen voldoen. Maar, hetgeen nog onnatuurlijker en schier ongeloofelijk is, men vindt er onder deze volken, die openbare tempels hebben tot het plegen van onnatuurlijke zonde, als een Godsdienstig werk: want, met al deze versoeijelijkheden, hebben zij eenen Godsdienst, die een gedeelte van dezelve uitmaakt; en zij dienen ten bewijze, tot welke uitersten een kwalijk begrepene Godsdienst de menschen kan doen overslaan. Zij gelooven de onsterfelijkheid der ziele; zij houden bedestonden voor de dooden; zij aanbidden de zon; zij gelooven in eenen Schepper van alles; zij doen offeranden aan hunne Goden, somtijds slagten zij menschenoffers. Vraagt iemand, of het niet beter ware, dat deze lieden geenen Godsdienst hadden, dan eenen Godsdienst, die hun zulke snoode gruwelen voorschrijft? Mijn antwoord is, dat het wenschelijk ware, dat deze Heidenen de eenigen waren, die Rede en Menschelijkheid aan den
Godsdienst opofferen. Moeijelijk, indien niet onmogelijk, zoude het vallen, deze
| |
| |
wilde Peruvianen te bekeeren. Vergeefs is het, van hunne verschrikkelijke gastmalen van menschenvleesch hen te willen terugbrengen; en terwijl zij zelven zoo veel smaak hebben in het bloed van menschen, zullen zij van meening zijn, dat het hunnen Goden insgelijks aangenaam is. De menschen toch, waar zij zich ook bevinden, of wie zij zijn, verbeelden zich, dat de Godheid bemint en haat, zoo en al wat zij beminnen en haten; en hunne doorgaande wijze om tot god te gaan, is, de Godheid tot hen te doen nederdalen.
Even gemakkelijk valt het, eenen Franschman of Duitscher, of eenig ander beschaafd Europeaan, de denkwijze en zeden der Hottentotten en Groenlanders te doen aannemen, als dit omtrent de laatsten ten aanzien des eerstgenoemden te bewerken; het eene is even onmogelijk als het andere: de Hottentot is morsig en naakt, en leeft of sterft bij visch; de Groenlander woont in snerpende en ongezellige sneeuwgewesten, in een land, door de Natuur verwoest, alwaar zich niets streelends of aangenaams vertoont, maar alles met duisternis en de woede der Elementen is bedekt. En, evenwel, deze ellendelingen, immers ellendelingen in onze oogen, zijn op hunne holen en rampzaligheden onveranderlijk gezet; al de lekkernijen en bekoorlijkheden van Europa zouden hen daarvan niet kunnen aftrekken. Hunne gevangenis, te midden van overvloed, gerijfelijkheden en eene vriendelijke behandeling, doet hen van verdriet en hartzeer sterven, of is oorzaak, dat zij, in hun vaderland zijnde teruggekeerd, aan hunne barbaarsche zeden en aan hunnen staat van behoefte en ellende zich des te vaster verbonden.
Wat zullen wij zeggen van al deze bevreemdende verkleefdheden - bevreemdende wel in onze oogen, maar natuurlijk? Zij zijn de uitwerksels van opvoeding, gewoonte en vooringenomenheid, waarvan zeldzaam iemand geheel vrij is, door welke de meeste menschen beheerscht worden, en uit welke eene goede les kan geleerd worden, hoe de menschen omtrent elkander moeten handelen. |
|