Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |||||
Eenvoudige verklaring der waterweegkundige proef van Boyle.‘Een ledig vatGa naar voetnoot(*), zwaarder dan eene vloeistof, digt gesloten, in de vloeistof ingedompeld, en aan den arm eener balans in evenwigt gebragt, vervolgens geopend, en vol vloeistofloopende, doet de balans aan deze zijde doorslaan, met eene vermeerderde zwaarte, juist zoo groot, als het gewigt der vloeistof in het vat.’ Deze is de bekende Proef, die, oorspronkelijk van den beroemden Engelschen Wijsgeer r. boyle, sedert algemeen ten bewijze is aangenomen, dat vloeistoffen in vloeistoffen wegen. Daar het mij is voorgekomen, dat door zeer vele Natuurkundigen deze Proef niet wel begrepen is, of nog wel begrepen wordt, zal ik trachten dezelve duidelijk te verklaren, en haar te dien einde, als geheel op zich zelven staande, en buiten eenig ander verband, dan dat der algemeen erkende, Waterweegkundige wetten opnemen.
Als twee massa's aan de armen eener balans in evenwigt zijn, kan men de eene aanmerken als last, en de andere als tegenwigt. Nu kan men den last op tweederlei wijze doen doorslaan: 1o. door denzelven, in den eigenlijken zin, te verzwaren, dat is, iets tot zijne massa toe te voegen: 2o. door het tegenwigt te verminderen: in het laatste geval ondergaat de last geene de minste verandering; doch het verschijnsel van het doorslaan der balans is eenerlei. Het is dus van aanbelang, dat men, in alle Natuurkundige Proeven, waar evenwigt en verstoring | |||||
[pagina 113]
| |||||
van evenwigt plaats heeft, duidelijk wete te onderscheiden, of de daaruit ontstaande verschijnselen zijn toe te schrijven aan eene vergrooting van massa of verzwaring van den last, of van hetgeen men als last kan aanmerken, dan wel aan vermindering van tegenwigt: vooral is dit van toepassing in de Hydrostatica, die zoo zonderlinge verschijnselen oplevert. Eene harer algemeen erkende grondstellingen is deze: Een ligchaam in eene vloeistof geheel of gedeeltelijk ingedompeld, wordt door deze vloeistof loodregt opgeperst met eene kracht, welker hoeveelheid wordt uitgedrukt door het gewigt der verplaatste vloeistof. Vanhier het schijnbaar verlies van gewigt van het ingedompeld ligchaam. Van welk eenen invloed nu deze oppersing ten aanzien der verstoring van evenwigt zijn kan, zal de volgende Proef bewijzen: zij zal toonen, dat het evenwigt aan den arm eener balans kan verstoord worden, zonder dat men aan de eene of andere zijde der balans iets af- of toedoet. Proef. Men hange aan den eenen arm eener balans een glas met water, en make evenwigt in de schaal aan den anderen arm. Nu late men in dit water een ligchaamGa naar voetnoot(*), aan een koordje hangend, onderzinken: men maakt het koordje zoodanig vast, dat het ligchaam noch aan den arm der balans, noch op den bodem van het glas kunne wegen. | |||||
[pagina 114]
| |||||
Niemand, der zaken kundig, zal ontkennen, dat het eerst verbroken evenwigt wordt te weeg gebragt door de hoogere zij - kolommen van het water rondom het ingedompeld ligchaam, welke haar oppersend vermogen tegen deszelfs bodem uitoefenen: en daar dit ligchaam, als zwaarder dan het water, niet kan opwaarts wijken, het grootere vat, en gevolgelijk den arm der balans nederwaarts drukken. Even duidelijk is ook het verbreken van het evenwigt aan de andere zijde der balans, bij de overlooping van het water door het heveltje. Want, toch, men kan het tegenwigt in de andere schaal beschouwen, als bestaande uit twee deelen:
Zoo lang nu al het water, hetwelk zich boven het | |||||
[pagina 115]
| |||||
ingedompeld ligchaam bevindt, in het onderste vaatje niet is overgeloopen, moet ook het evenwigt der balans onveranderd blijven; wijl nog altijd dezelfde hoeveelheid vloeistof verplaatst blijft; en de zij-water-kolommen hare betrekkelijk meerdere hoogte behouden: doch zoodra het water beneden de bovenste oppervlakte van het ligchaam zou komen, begint het evenwigt verstoord te worden, en de schaal met het tegenwigt slaat meer en meer door; wijl natuurlijk nu onophoudelijk eene hoeveelheid verplaatste vloeistof wordt weggenomen, die telkens door het dalen der schaal als wederom wordt aangevuld. Men kan anders, zoodra het water tot aan de bovenste vlakte van het ingedompeld ligchaam gedaald is, en de andere schaal zou doorslaan, den toestel vasthouden, om dit te beletten: en wanneer dan het water aanmerkelijk beneden den bovensten bodem van het ingedompeid ligchaam is gedaald, het tegenwigt laten doorslaan: hetgeen juist zoo ver, en niet verder zal geschieden, totdat het nog overige water in het glas weder tot gelijk met den bovensten bodem van het ligchaam is opgeperst, en alzoo weder eene even groote hoeveelheid vloeistof is verplaatst, als het ligchaam zelve uitgebreidheid heeft. Indien men de Proef op dezelfde wijze, niet met een ingedompeld, maar met een drijvend ligchaam, inrigt, bespeurt men natuurlijk de verbreking van het evenwigt van eersten af. In deze Proeven wordt een gedeelte der verplaatste vloeistof buiten het ingedompeld ligchaam asgeleid: doch uit de verklaring der vorige Proef volgt reeds van zelve, dat het verschijnsel volmaakt eenerlei moet zijn, wanneer men dat gedeelte binnen in het ligchaam zelven bergt; en dat de oppersing ook even zóó veel moet verminderen, als het gewigt der vloeistof in het ligchaam bevat, bedraagt. Proef. Men hange een glazen of ander vat met water aan den arm eener balans: men make evenwigt in de schaal aan den anderen arm. | |||||
[pagina 116]
| |||||
den arm der balans, noch op den bodem van het vat kunne wegen. Het eerste gedeelte dezer Proef is reeds verklaard; en wat het tweede betreft; - de oppersing is gelijk aan het gewigt der verplaatste vloeistof: bij het volloopen van het vaatje moet die oppersing dus even zoo veel verminderen als het gewigt der in hetzelve bevatte vloeistof bedraagtGa naar voetnoot(†), hetgeen de uitslag der Proef ook allenthalve bevestigt. Tot hiertoe zagen wij wat aan de vloeistof gebeurt, in welke het ligchaam wordt ingedompeld. Onderzoeken wij nu, wat er plaats heeft bij het ingedompeld ligchaam zelve. Het ingedompeld ligchaam wordt, gelijk reeds gezegd is, door het oppersend vermogen der hoogere | |||||
[pagina 117]
| |||||
waterkolommen rondom hetzelve opwaarts geperst, en aldus ondersteund met eene kracht, gelijk aan het gewigt der verplaatste vloeistof. Men kan dus die oppersing beschouwen als het geheele of gedeeltelijke tegenwigtGa naar voetnoot(*) tegen de daling van het ligchaam in de vloeistof; wordt nu, door het volloopen van hetzelve, dit tegenwigt verminderd, zoo moet het ingedompeld ligchaam juist zoo veel zwaarder schijnen te worden, als de oppersing afneemt; dat is, juist zoo veel als het gewigt van het ingeloopene water: even gelijk een last aan den arm eener balans doorslaat en zwaarder schijnt te worden, als men het tegenwigt aan den anderen arm vermindert. Gevolgelijk: In de Proef van boyle slaat de arm der balans, waaraan het ingedompeld ligchaam of fleschje hangt, niet door uit hoosde der zwaarte van het ingeloopene water, maar door de daarmede noodwendig gepaard gaande vermindering van oppersing. En deze is, mijns inziens, de eenige, eenvoudige, ware verklaring dezer Proef. Zou men ze betwijfelen? - men overtuige zich dan van hare bondigheid, door deze andere en beslissende Proefneming. Proef. Men neme een hol vaatje, gemakshalve, rolrond, voorzien van twee losse bodemtjes, die waterdigt kunnen gesloten wordenGa naar voetnoot(†). | |||||
[pagina 118]
| |||||
Nu zal toch wel niemand willen beweren dat het water in dit eerst van onderen, en vervolgens geheel bodemlooze vaatje, aan den arm der balans weegt of wegen kan. - Neen - het vaatje, ledig en gesloten zijnde, verplaatst een even groot volume water, als zijne eigene uitgebreidheid: het onderling evenwigt der waterkolommen wordt verbroken; de oppersing werkt tegen den ondersten bodem, en is | |||||
[pagina 119]
| |||||
dus, in den verklaarden zin, tegenwigt. Geopend zijnde treedt een gedeelte der verplaatste vloeistof in hare vorige plaats, en dus wordt ook het tegenwigt der oppersing even zoo veel verminderd als het vaatje water kan bevatten; en zoo heeft men dan ook juist dezelfde hoeveelheid vloeistof noodig om evenwigt te maken, als of dezelve op den bodem van het ingedompeld vaatje met al hare zwaarte drukte. Ik onderwerp deze mijne hoogst eenvoudige verklaring der Proef van boyle, aan het onbevooroordeeld onderzoek en de bescheidene beoordeeling van alle Beoefenaren der Proefondervindelijke Natuurkunde, en verzoeke hen (zoo zij het anders der moeite waardig keuren) dezelve te toetsen aan al de verschijnselen, die de geheel of gedeeltelijk ingedompelde ligchamen in vloeistoffen ons opleveren: ik vlei mij, dat zij met die alle volmaaktelijk zal strooken: misschien zelfs er eenig meerder licht over verspreiden. Zoo ik echter mogt gedwaald hebben, zal mij hunne heusche teregtwijzing hoogst aangenaam zijn. Doch is mijne verklaring de ware; dan bewijst de Proef van boyle gewisselijk niet dat water in water weegt. Neen voorwaar! want dan is het geenszins de zwaarte van het water, die een volloopend vat doet zinken: dan is het geenszins door de zwaarte van het indringend water dat een zinkend schip te gronde gaat: maar door het hersteld wordend evenwigt der waterkolommen onderling, en de daar door vernietigde oppersing. Dan weet men ook wat men te denken hebbe, althans voor zoo veel deze Proef betreft, van den twist over het wegen van vloeistoffen in vloeistoffen, die sedert twee of drie jaren, door verscheidene Vaderlandsche Geleerden is gevoerd. Alle Proefnemingen, alle redeneringen, hoe schrander ook uitgedacht, om de Proef van boyle bij haar vermeend gezag te handhaven, vervallen van zelve. Dan is het ontwijfelbaar zeker, (ik zeg het noode) dat zoo vele Natuurkundigen, als boyle, sturmius, 's gravesande, musschenbroek, desaguliers, nollet, sigaud de la font, en wie zij ook verder zijn mogen, die deze Proef ter staving van het wegen der vloeistoffen in vloeistoffen of in hare eigene plaatsen, hebben bijge- | |||||
[pagina 120]
| |||||
bragt, zich grootelijks hebben vergist, en de Proef niet wel begrepen. Wat nu voorts het al of niet wegen, of zwaar zijn, of gewigt of zwaarte hebben van vloeistoffen in vloeistoffen betreft; zulks beschouw ik als een afzonderlijk onderwerp, waar alles aankomt, op de beteekenis of het denkbeeld, hetwelk men aan die uitdrukkingen wil gehecht hebben. Mijn oogmerk was alleenlijk de Proef van boyle te verklaren, en, daar ik meen te hebben aangetoond, dat zij met het betwiste leerstuk niets gemeens heeft, behoef ik mij daarop niet verder in te laten.
Middelburg den 15 Februarij 1811. j. de kanter, phil. z.
Lector in de Wis- Natuur- en Sterrekunde aan het Gymnasium Illustre te Middelburg. |
|