Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Berigt nopens Don Felix d'Azara.Hoe minder een land bekend is, met hoe edeler oogmerken iemand hetze've bereisd, en met hoe meer hindernissen en gevaren hij te kampen gehad heeft, des te meer dank verdient hij bij allen die belang stellen in kenuis en in het welzijn hunner Natuurgenooten. Don felix d'azara te leeren kennen als eenen man, die zulke verdiensten in zich vereenigd heeft, kan den Lezer niet onaangenaam zijn. De landen, door hem bereisd, zijn voornamelijk de Spaansche Zuid-Amerikaansche provinciën Paraguay en Buenos-Ayres. Onze meerdere kennis van andere Spaansche bezittingen in Zuid-Amerika hebben wij in de laatste tijden voornamelijk aan Duitschers te danken; maar die van de hier gemelde landen steunde tot dus verre grootendeels op de oudere berigten van Jezuiten. Geheel Amerika bevat nog steeds voor deszelfs onderzoeker veel nieuws en bewonderenswaardigs. De Natuur heeft hier zeer veel, ten minste wat de onbezielde schepping betreft, naar eenen zeer grooten maatstaf gevormd. Bergen, meren rivieren, ver uitgestrekte graslanden, alles is groot of ontzettend. De hier boven gemelde landen, van eene verbazende uitgebreidheid zijnde, bevatten eene groote verscheidenheid van luchtstreken, van gronden, zoowel wat den vorm als wat de inwendige gesteldheid betreft, en dus ook van voortbrengsels. ‘In de eene streek,’ zegt dobrizhofer van Paraguay, ‘liggen onafmetelijke velden van 200 mijlen lengte zonder boom, zonder water (zoo lang er namelijk geen regen valt), in eene andere streek verheffen zich hooge gebergten en eindelooze wouden; weêr elders, bij voorb. bij de Abiponers, heeft men vlakten, waar men vergeefs naar eenig gesteente omziet, terwijl nog andere streken eenen rotsachtigen grond en steile steengevaarten aanbieden En, daar men aan den eenen kant dagen lang voortreizen kan, zonder eene enkele bron te ontdekken, heeft men aan eene andere zijde de grootste stroomen te bevaren, vele kleinere rivieren over te steken, en de wijdste meren of moerassen om te trek- | |
[pagina 66]
| |
ken.’ De verscheidenheid van bewoners is niet alleen evenredig aan de uitgestrektheid dezer landen; maar dezelve bestaan hier, gelijk in de overige landen van Amerika, uit eene menigte van volken, die geheel verschillende talen spreken. Het is zeer bedroevend te vernemen, hoe sommige dezer volken door hunne veelvuldige oorlogen tot elkanders verdelging werken, en hoe eenige derzelven reeds tot op weinige leden na ganschelijk uitgestorven zijn, te meer, daar de Jezuiten heerlijke talenten onder hen schijnen ontwikkeld te hebben. Men kan echter eenige hoop koesteren, dat deze Indianen, zoo al niet door zich zelven, ten minste door den invloed van hunne meesters tot een vreedzamer en gelukkiger leven geraken zullen, indien zich maar bij de Spanjaarden, welke hen van tijd tot tijd bezoeken zullen, genoegzaam gunstige betrekkingen vereenigen met zoo veel bekwaamheid en met zoo veel welgezindheid, als wij hier nader in eenen reiziger van dien landaard zullen leeren kennen. Geboren en opgevoed te Barbunales in Arragonie, in het jaar 1746, van ouders, welke, onder het genot van landelijk en huisselijk geluk, veel zorg aan zijne opvoeding besteed hadden, vervolgde Don felix d'azara zijne letteroefeningen op de hooge school te Huesca, bezocht vervolgens de Militaire - Akademie van Barcelona, en werd in 1764 Cadet bij het Infanterie-regiment van Gallicie. In zijn 25ste jaar bereidde hij zich, schoon onwetend, door eigene standvastigheid, voor, tot zijne aanstaande levenswijs in Amerika. Van zijnen Geneesheer, uit hoofde van eene slechte spijsvertering, den zonderlingen raad ontvangen hebbende, om geen brood meer te eten, heeft hij dezen raad standvastig opgevolgd, en, nooit meer brood etende, daar hij aan visch, moeskruiden en ooft nog schier boven het vleesch de voorkeur gaf, bestendig eene volmaakte gezondheid genoten. Le vaillant is bij het gebruik van hetzelfde voedsel op zijne Afrikaansche reis even gezond gebleven, en vele wilde volken, wier onderhoud alleenlijk in vleesch, visch, wortels, of vruchten bestaat, bezitten een gezond en gehard ligchaamsgestel, en bereiken eenen hoogen en weinig gebrekkigen ouderdom. Zonder zulk eene gezondheid zou d'azara de blijken van moed, die hij als Lieutenant, bij eene onderneming | |
[pagina 67]
| |
der Spanjaarden tegen Algiers, gaf, of zwaarder bezuurd of misschien slechts zeer kort overleefd hebben; want hij was een der eersten, welke in Afrika aan wal sprongen, maar kreeg weldra eenen kardoeskogel in de borst, welken een matroos de stoutheid had van uit te snijden. Vijf jaren leed hij echter aan deze wond; maar toen dezelve tien jaren later weder openbrak, daar zich eene schers van de gekneusde rib afgescheiden had, genas zij zorder eenige hulp der kunst, welke hij nu even zoo min genieten kon, als toen hij, op eenen anderen tijd in Amerika, door eenen val van zijn paard, het sleutelbeen gebroken hebbende, alleenlijk door de gunstige werking van zijne natuur hersteld werd. Toen Spanje en Portugal, het aanhoudend oorlogen moede, in 1777 bij het verdrag van St. Ildefonso, en nader in 1778 bij dat van Pardo overeengekomen waren omtrent de bepaling der grenzen van hunne bezittingen in Amerika, werd Don felix d'azara, nadat hij sedert 1767 eerst als Vaandrig, vervolgens als Lieutenant, en eindelijk als Kapitein bij het Corps de Genie gediend had, met nog drie andere Zee-Officiers van de Spaansche zijde aangesteld, om gemelde grenzen af te steken, en tevens in 1780 benoemd tot Ingenieur - Lieutenant-Kolonel bij den Staf der Zee-Officiers. Daar Spanje met Engeland in oorlog was, geschiedde de overtogt in 1781 op een Portugeesch schip, en men landde gelukkig voor Rio-Janeiro. Intusschen was, bij het openen der Koninklijke bevelschriften onder de evennachtslijn, gebleken, dat d'azara den rang van Kapitein eens Fregats ontvangen had. Na een gesprek met den Portugeeschen Vice-Koning, begaven zich de Spaansche afgevaardigden te scheep naar Monte-Video aan de rivier La-Plata. Hier aangekomen zijnde, ontvingen zij van den Spaanschen Vice-Koning de nadere bevelen tot dadelijke afsteking der grenzen, en wel van de zee af een weinig boven den La-Plata-stroom tot beneden de zamenvloeijing der rivieren Quapore en Mamore, waaruit de rivier Madera ontstaat, die zich vervolgens in den Maranon ontlast. d'Azara kreeg, behalve zijn aandeel in de vijf stukken, waarin men deze ver uitgestrekte lijn verdeeld had, (er was in Amerika nog een vijfde Afgevaardigde aangesteld) nog het opper- | |
[pagina 68]
| |
toezigt over de geheele meest afgelegene Noord-Oostelijke helft derzelve. Hij begaf zich 150 mijlen ver te land naar de stad San Pedro in de Portugecsche provincie van dezen naam, om afspraak te maken met den Portugeeschen Generaal, reisde terug naar den Plata-stroom, en ontving aldaar dadelijk bevel, zich naar Assomtion, de hoofdstad van Paraguay, te begeven, om hier de Portugeesche gelastigden af te wachten. Intusschen had d'azara gemerkt, dat het den Portugezen niet zeer ernstig gemeend was met de bepaling der grenzen, wijl zij onwettig in bezit genomene streken niet verlaten wilden, gelijk zij dan ook vervolgens allerlei nietige voorwendsels te baat namen, om het werk op de lange baan te schuiven; ja het bleek naderhand, dat zelfs Spaansche Gouverneurs aan deze vertraging deel hadden gehad. Het tijdverlies, hieruit voortgesproten, verdroot d'azara te zeer, dan dat hij niet bedacht zou geweest zijn, om zich alle uitstel en alle tusschenpozen van zijn hoofdwerk ten nutte te maken. Hij besloot de bijgelegene landen te doorreizen en in kaart te brengen, alsook de geschiedenis en de zeden van derzelver bewoners te onderzoeken; en osschoon hij dit voor eigene rekening ondernemen moest, was hij nogtans verpligt het voor den Gouverneur geheim te houden. d'Azara schafte zich, even als le vaillant, eenen voorraad van brandewijn, glas-parels, bonte linten, messen, en andere kleinigheden, aan, alles tot geschenken voor de Indianen, voorts geene wagens of ossen, gelijk de reizigers in Afrika, maar alleen paarden, die van eenige, welke men in vorige tijden uit Europa ingevoerd heeft, voortgesproten, en in deze landen verwilderd en tot eene tallooze menigte aangegroeid zijn, en ook alleen van de langs den weg voorkomende grasvelden hun voedsel bekomen. Zijne eigene reispakkaadje bestond slechts in eenig gereedschap met eenen kleinen voorraad van koffij en zout, in eene hangmat, en in zijne natuuren wiskundige werktuigen; voor zijne gehuurde reisgezellen werden geene kleederen, maar alleen ossenhuiden, om op te slapen, medegenomen. Onder vele voortreffelijke gewassen groeit ook in Paraguay een boom, welks bladeren en dunne takjes, boven een zacht vuur gedroogd en fijn gestampt, den | |
[pagina 69]
| |
naam van Paraguay-thee voeren, en welke vervolgens even als onze thee met heet water begoten, doch, om schadelijke werking voor te komen, slechts eene korte poos te trekken gezet, door geheel Peru, Chili, en Paraguay gebruikt worden. De boom, van welken deze thee komt, is volgens sommigen de Poralea glandulosa, en gelijkt in zijnen vorm, ook in dien der bladen, naar den oranjeappel-boom, behalve dat hij grooter en dikker is. De bloem is klein, wit, en vijfbladerig. De zuivere bladen, zonder inmengsel van stengels, geven de beste thee; men vermeerdert den geur door er de fijngestootene bladen of bast van zekeren heester, die veel naar onze jeneverbezie-boomen gelijkt, bij te voegen, waardoor dezelve tevens meer gommig of lijvig wordt. Men meent echter, dat deze thee zijnen reuk te spoedig verliest, om nog in Europa met smaak te kunnen gebruikt worden. Eenen voorraad van deze thee, ten gebruike van zijn gevolg bij de reeds gemelde kleine uitrusting gevoegd hebbende, ondernam d'azara vele en lange reizen in het binnenste van Paraguay, en tot in de zendings-landen der Jezuiten, en in het uitgestrekt gebied der stad Corrientes. Wanneer men niets van de wilde Indianen dacht te vreezen te hebben, reisde men bij dag. Een uur voor zonne opgang rees alles van zijne legerstede op, en men bereidde en genoot het ontbijt. Een gedeelte van het gezelschap reed uit, om de paarden, welke men 's nachts op de omliggende velden liet weiden, bijeen te drijven, terwijl men zoo vele derzelven met strikken opvong, als men dien dag oordeelde noodig te hebben, om te berijden of te beladen; want men zorgde doorgaans voor ieder een dozijn paarden bij zich te hebben, om dikwijls te kunnen verwisselen, of om, in geval men er van verloor, niet verlegen te zijn. Men was ook van honden voorzien, zoowel voor de jagt, als om bij het naderen van verscheurende dieren gewaarschuwd te worden. Twee uren na het opgaan der zon brak de trein op: en daar men in deze woestliggende Amerikaansche landen geene gebaande wegen heeft, liet men altijd op eenen afstand van ongeveer 300 schreden eenen in den weg wel bedrevenen Indiaan als wegwijzer vooruitgaan; want tot de vele zonderlinge hoedanigheden der | |
[pagina 70]
| |
Zuid-Amerikaansche Indianen behoort ook deze, dat zij, gezamenlijk met den grooten hoop voortgaande, ook met denzelven onbedachtzaam den verkeerden zoowel als den regten weg inslaan, maar daarentegen op eenen zekeren afstand alleen vooruitgaande van 's morgens tot 's avonds, zonder zich zelss aan te melden om eten of drinken, zoo lang men hun niet toeroept om halte te maken, bestendig hunnen marsch voortzetten en den regten weg aanwijzen. Achter dezen wegwijzer volgden de ledige paarden, en hierop de gewapende manschap. Zoo reisde men doorgaans voort tot twee uren voor zonne-ondergang. Tot het houden van nacht-verblijf sloeg men zich gemeenlijk in de nabijheid van een stilstaand of van een vlietend water neder. Dan dreef men de paarden digt bij elkander, en liet dezelve dus van plaats tot plaats zoo veel mogelijk de adders dood trappen, die dus getergd, op hunne beurt, wel eens paarden door hunnen beet het leven benamen, daar zij anders, zonder schade te doen, onder de ossenhuiden der slapenden, of zelfs over de ligchamen van deze heen kropen. Sommigen moesten, terwijl men halte hield, uit, om brandhout te verzamelen; anderen om wild of hoornvee te schieten of te vangen, dat hier, even als de paarden, verwilderd en zeer talrijk is. Wanneer men, naar de opgave der inboorlingen, streken naderde, waar weinig met de jagt te halen was, dan slagtte men van het medegevoerd hoornvee, en sneed van hetzelve lange en breede, maar dunne stukken, die, gedroogd zijnde, zoo dikwijls men dezelve noodig had, naar de wijze der Indianen, aan eene soort van houten spit gebraden werden. Wanneer men door streken van roofzuchtige Indianen trekken moest, reisde men 's nachts, en had altijd verspieders vooruit, terwijl de gewapende manschap dan somtijds wel omtrent 100 sterk was, eenige van welke in de gevechten met de Indianen hun leven verloren. Meermalen hield men te midden dezer onbebouwde streken verscheidene dagen, ja zelfs weken stil, en rigtte dan hutten van boomstammen op, die met gras of riet tegen den regen gedekt werden. Met deze reizen bragt de Heer d'azara, tusschen | |
[pagina 71]
| |
het waarnemen van zijn hoofdwerk, het afpalen namelijk der grenzen, 13 jaren door. Zich als Ingenieur en Zee-Officier voornamelijk in de Sterre- en Wiskunde bekwaam gemaakt hebbende, stelde hij zich ook bij het begin dezer reizen eene Wis- en Aardrijkskundige beschrijving der bezochte plaatsen als hoosddoel voor. Alle middagen en alle nachten nam hij den stand der zon en sterren, en dikwijls de afwijking der magneetnaald waar. Als hij door eerstgemelde waarnemingen de breedte van twee plaatsen wist, dan gelukte het hem dikwijls, door het kompas, den kortsten afstand derzelven te vinden, en dus werd hem tevens het oepalen der lengten gemakkelijker. Ondertusschen vond zijn reeds zoo geoefende en weetgierige geest in eene wereld, waar alles nieuw voor hem, en waar nog zoo veel te onderzoeken overig was, in het meten en rekenen geene bezigheid genoeg. Ongelukkiglijk had hem de gebrekkige staat der letteroefeningen in Spanje verstoken gelaten van eene behoorlijke kennis der natuurlijke geschiedenis; maar toevallig, gelijk men zegt, in Amerika het werk van buffon in handen gekregen hebbende, heeft hij door zijne schriften getoond, welk een voortreffelijk leerling van dezen grooten meester hij door dit werk geworden is, daar hij de wetenschap met eenen kostelijken schat verrijkt heeft. Hij vormde zich naar aanleiding daarvan wel voornamelijk tot eenen dierkundigen; maar hij heest echter ook de delfstoffen niet onaangeroerd gelaten, en belangrijke waarnemingen omtrent het welig plantenrijk medegedeeid. Zoo heeft hij onder anderen waargenomen, dat in de bosschen van de volkplantingen der zendelingen de meer en meer toenemende varenkruiden het opgroeijen der boomzaden verhinderen, en omgekeerd, dat de oranjeappelboomen geenerhande lagere boomen, heesters, of planten onder zich dulden. Behalve de zoo gewenschte meerdere zekerheid en uitbreiding, welke hij aan onze kennis van de herten, van de buideldieren, van de fretten, en van andere dieren dezer wereldstreken gegeven heeft, heeft hij naauwkeurig eene soort van dieren waargenomen, over welke de berigten dus verre mede zeer onzeker waren. Dezelve schijnt een nieuw geslacht uit te maken, en veel nader aan de honden, dan aan de beeren te grenzen; het is de krabbenvre- | |
[pagina 72]
| |
ter, le crabier van buffon. Hiervan geeft d'azara voor Paraguay drie verschillende soorten op. Hij noemt het geslacht zelf Agouara-gouazu. De eerste afdeeling van dit woord beteekent vos, de tweede groot. De eerste van dit geslacht zou dan de krabbenvreter van buffon zijn, aan welken de dierkundigen geene behoorlijke plaats wisten aan te wijzen. Cuvier noemt denzelven den kreeftvretenden beer (Ursus cancrivorus). Alles schijnt den Heer zimmermann bij de dieren van buffon en d'azara vrij wel overeen te komen, tot op den staart na, welke, volgens buffon, schubachtig is. Roseda, welke verscheidene dieren van deze soort gadeslagen heeft, zegt, dat zij zoo nabij den hond komen, dat men ze in het open veld, zelfs wanneer er een hond bij is, naauwelijks van dezen onderscheiden kan; alleenlijk de groote opstaande ooren van vijf duim lengte, en drie duim breedte, en de wat fijner gevormde pooten maakten het onderscheid eenigzins kennelijk. Dobrizhofer zeide dus niet ten onregte, dat deze waterhond in gedaante naar den hond, en in ooren naar den ezel geleek (de crabier van buffon heeft geene groote ooren). Het dier was, bij eene hoogte van ongeveer 30 duimen, omtrent 6 voet lang. De staart had meer dan 15 duim lengte Het ligchaam is ros van kleur. Het gebit komt met dat van den hond overeen, en is scherp. Aan den hals is een' witte plek, omringd van eene andere, die donkerder is. Het haar is lang. Bij sommige ziet men eene zwarte streep op den rug. Dit dier woont in moerassige streken, en zwemt uitmuntend. Het leeft van vogels en andere dieren, maar eet ook suikerriet; daarenboven heeft men insekten, slangen en waterdieren in deszelfs maag gevonden; en dit schijnt voor den naam bij buffon te pleiten, maar de schubachtige staart en de korte ooren doen ons anders vermoeden, dat de krabbenvreter van Suriname eene bijzondere soort van dieren uitmaakt. Huilende, doet het hier beschreven dier op eenen vrij verren afstand de toonen goea-a-a hooren. De Abiponers maken jagt op hetzelve om het velGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 73]
| |
Warmte, vochtigheid en insekten beletteden den Heer d'azara, om, gelijk hij van voornemen was, de huiden der gedoode dieren te bewaren; maar hij heeft dit gemis vergoed, door ons, tot aanmerkelijke verrijking der natuurlijke geschiedenis, beschrijvingen mede te deelen, niet alleen van de gedaante en de kleur der dieren, maar tevens van de karakteristieke levenswijzen der familien en geslachten. Onder de 448 soorten van vogels, welke hij van den 24sten tot den 36sten graad zuidelijke breedte en tusschen 57 en 60 gtaden westelijke lengte van Parijs waargenomen en beschreven heeft, bevinden zich omtrent 200 te voren in het geheel niet gekende noch beschrevene soorten: en echter verwaardigde hem de Spaansche Vertaler van buffons werken, aan welken hij zijne aanmerkingen op dezelve gezonden had, met geen antwoord of opheldering. Krenkingen en onaangenaamheden moest zich d'azara zeer vele laten welgevallen; maar hij verdroeg dezelve manmoedig, of beantwoordde ze met voortdurenden ijver voor het algemeene beste. Toen hij, na verloop van 13 jaren, zijnen last ter bepaling der grenzen voleindigd hebbende, aan zijn Hof in Europa verzocht, om naar zijn vaderland terug te mogen keeren, werden deze zijne brieven teruggehouden. In het 14de jaar van zijn verblijf in Amerika werd hem het opperbevel over de geheele zuidelijke grenzen, en dus over de landen der oorlogzuchtige Pampas-Indianen opgedragen, en hij, daar men van voornemen was de Koninklijke bezittingen aan dezen kant nog verder uit te breiden, tevens belast met het daartoe noodige onderzoek van de gesteldheid dezer landen. Dezen gevaarlijken last volbragt hebbende, kreeg hij verlof van den Vice-Koning, alle zuidwaarts van de stroomen La-Plata en Parana gelegene landen te onderzoeken. Twee bekwame Subalterne Officieren tot het bevaren en opnemen van den Parana-stroom aangesteld, en zich ondertusschen zelf landwaarts in, langs deze rivier, aan het meten begeven hebbende, had hij vervolgens het genoegen van de volmaaktste overeenstemming tusschen de beide volbragte werkzaamheden te ontdekken. Hij was op deze reis tot aan de stad Sta Vez de la Vera-Cruz gekomen, had | |
[pagina 74]
| |
eene kaart van derzelver distrikt gemaakt, en had het voornemen, om eveneens de provincien Cordova, Salta en Mendoza, de westelijke grenzen van Chaco en het land der Patagonen af te teekenen, toen hij plotseling naar Buenos-Ayres terug geroepen, daar men, met Engeland in oorlog, ook voor vijandelijkheden met de Portugezen vreesde, het bevel ontving over de grenzen langs Brazilie. Hierdoor gelegenheid hebbende deze uitgebreide streken naar zijn genoegen te leeren kennen, moest hij tevens geweld tegen de Portugezen gebruiken, die zich hier van meer land meester gemaakt hadden, dan de verdragen toelieten. Vervolgens de landen ter weerszijde van den La-Plata bereisd, en een plan van verdediging tegen eenen mogelijken aanval der Engelschen ontworpen hebbende, kwam hij, na verloop van eenige jaren, andermaal in eerstgemelde grenslanden, en kreeg dus gelegenheid, om het gebrekkige, dat er in zijn eerste onderzoek overgebleven was, te verbeteren. Onder de vele zaken, welke men hem bij dit terugkeeren naar de grenzen van Brazilie opgedragen had, was er eene, met welker volvoering hij inzonderheid zoowel aan 's Konings schatkist als aan vele zijner medemenschen groot voordeel toebragt. Het Hof van Spanje had namelijk in het jaar 1778 besloten, om de kusten van Patagonie te bevolken en te doen bebouwen, en een groot getal Spaansche huisgezinnen was ter bereiking van dat oogmerk naar Zuid-Amerika ingescheept geworden, en gelukkig in deszelfs havens binnen gekomen. Men maakte ondertusschen in deze zaak weinig vorderingen, en na verloop van twintig jaren waren nog maar weinige volkplanters gevestigd. Het bleef dus voor d'azara gespaard, om hen allen aan den lediggang en deszelfs ondeugden te onttrekken. Hij ontwierp een plan en bragt binnen acht maanden eene zaak tot stand, door welke men zich zoo vele jaren had laten ophouden. Hij onthief dus den Staat van eenen last, en leverde tevens weerbare armen aan de niet genoeg gedekte grenzen tegen Brazilië, door zijne landgenooten aldaar, nabij den oorsprong der rivieren Ybicui en Sta Maria, in onbebouwde maar vruchtbare streken te plaatsen, van land en gereedschap te voorzien, kerk en huizen voor hen te bouwen, eenen Leeraar aan | |
[pagina 75]
| |
te stellen, en zelfs de op zijne kaart aangewezene nieuwe stad St. Gabriel de Batobi aan te leggen. Het gevoel van het nut der kennis en der werkzaamheid van den Heer d'azara, en bij sommigen de vrees van met hem tevens hunne eigene aanklagte naar Spanje over te zenden, waren niet alleen oorzaak, dat men zijn verblijf in Amerika, zoo veel als mogelijk was, zocht te verlengen, daar hij intusschen zoo gaarne zijn vaderland wedergezien had, maar nijd en huichelarij, zoowel als onwetendheid en jaloezij, trokken te gelijk het harnas tegen hem aan, en verbitterden de reeds ongaarne gerekte dagen zijner vreemdelingschap. Toen hij, na den afloop van het werk der grenzen, in de archiven der steden, inzonderheid in die van de hoofdstad Assomtion, aangaande de geschiedenis van Paraguay onderrigting verlangde, en zich de opzigter der laatstgemelde archiven daartoe gunstig aan hem betoond had, ontnam men dezen de sleutels, en sloot d'azara den toegang. Dankbaar ontvingen de burgers dezer stad de van hem verzochte aanmerkingen, die hij, gedurende zijne reis in hun land gemaakt had, en zij beschonken hem op eene vereerende wijze met het burgerregt; maar men liet en deze berigten en de registers, in welke dat regt geboekt was, uit de archiven ligten. Men beschuldigde hem, van met de Portugezen geheuld te hebben; ja, men verdichtte, dat zes balen met geschenken, welke men zelf door lage toegeeflijkheid jegens de Portugezen verdiend had, voor hem bestemd waren, en ontnam hem alle kaarten en papieren, welke men meester worden kon; maar d'azara, hierover nooit geregtelijk aangeklaagd, achtte het beneden zijne waardigheid, zich openlijk tegen deze lasteringen te verklaren; hij droeg alleenlijk zorg om zijne andere kaarten en geschriften aan eenen vertrouwden en opregten Geestelijken in bewaring te geven. Toen men hem door gemelde treken nog niet de gewenschte klad had kunnen aanwrijven, begon men den schijn van vriendschap aan te nemen, en poogde zich op deze wijze van zijne leerzame aanteekeningen meester te maken, niet alleen, om er hem van te versteken, maar ook om zich als eigene schrijvers van dezelve uit te geven. Men had reeds naar Spanje geschreven, | |
[pagina 76]
| |
dat men eene natuurlijke geschiedenis der viervoetige dieren en der vogels in de pen had; en toen deze geheele list mislukte, trad de wraak te voorschijn, en men belettede de Indianen, om den Heer d'azara gevangene of gedoode dieren meer te brengen. Men wilde volstrekt, om zoo te spreken, met zijne vederen pronken; verscheidene zijner Verhandelingen over de gesteldheid des lands en over heerschende misbruiken werden, hoewel onvolledig, en zonder naam des Schrijvers, in een te Buenos-Ayres uitkomend Journaal gedrukt, en, ten minste gedeeltelijk, in Spanje voor het werk van anderen uitgevent. Noch deze schurkerijen, noch de moeite, die men aanwendde, om hem bij het Hof van Spanje geheel in vergetelheid te brengen, doofden den heilzamen ijver van den Heer d'azara uit. Met de grootste trouw en naauwgezetheid volvoerde hij alle reeds gemelde door den Vice-Koning en de Gouverneur aan hem opgedragene zaken. Hij stelde voor deze Heeren verscheidene Verhandelingen over deze en gene voorwerpen van Staatsbestuur op. Hij overhandigde hun verscheidene voorslagen tot verbetering, onder andere ook een ontwerp ter vestiging van de volkomene vrijheid der Indianen, die hem nog als onmondige, zonder een vrij bestuur van hunnen eigendom en hunne bedrijven, voorkwamen. Zoo vele verdiensten werden echter eindelijk door betere Opperhoofden waardig gekeurd, dat men zijn zoo lang terug gehouden verzoek, om ontslag, naar Europa overzond, en een getrouw berigt van die verdiensten aan het Hof inleverde. Dit had ten gevolge, dat hij in het begin van het jaar 1801 verlof ontving, om naar Spanje terug te keeren. Alvorens van dit verlof gebruik te maken, liet hij nog op eigene kosten eene kaart maken van den loop der rivier Uruguay, van derzelver watervallen af tot aan hare uitstorting in den La-Plata stroom. In Spanje teruggekomen, werd d'azara in October van 1802 bekleed met de waardigheid van Spaansch Brigade Generaal. Het eerste werk, dat hij nu begon uit te geven, namelijk zijne beschrijving der vogels, met eene liefderijke opdragt aan zijnen broeder nicolaas d'azara, Spaansch Gezant in Frankrijk, toe- | |
[pagina 77]
| |
gewijd hebbende, vertrok hij naar Parijs, om dezen broeder te bezoeken, en om denzelven eigenlijk bijna eerst te leeren kennen; want hij had dezen broeder, welke vijftien jaren jonger was, slechts eenmaal in zijn leven, en dat nog maar twee dagen lang, te Barcelona gezien en gesproken. Zamengekomen, gevoelde dit broederpaar zulk eene wederzijdsche liefde en vriendschap, dat zij niet weder scheiden konden. Don felix liet zich van zijnen broeder overhalen, om zijnen krijgspost neder te leggen, om bij hem te blijven leven, en zich geheel en al aan de wetenschappen, inzonderheid aan de beoefening der natuurlijke geschiedenis te wijden, eene beoefening, tot welke hem hier de kostbare verzamelingen zoowel als de verkeering met zeer beroemde Natuuronderzoekers, de beste hulp verleenen konden. Hij zettede nu het in orde brengen en uitgeven zijner waarnemingen en aanmerkingen voort, en maakte kennis met den Heer walkenaar, Uitgever van de Fransche vertaling der twee eerste Deelen zijner Reisbeschrijving. Beide Heeren bezochten nu dikwijls gezamenlijk het Parijsche Kabinet voor de natuurlijke geschiedenis, en de Heer walkenaar liet door bekwame kunstenaars afbeeldingen gereed maken van Zuid-Amerikaansche dieren, welke de Heer d'azara beschreven had, en welke zich ook in dit Kabinet bevinden, welke afbeeldingen vervolgens bij de Fransche vertaling van d'azara's Werk gevoegd zijn. Voorts betuigt de Heer walkenaar, dat niemand begeeriger kon zijn, dan de Heer d'azara, om steeds meer te leeren, en om zich te laten teregtwijzen, waar hij gedwaald had, namelijk niet in zijne beschrijvingen, maar in de zamenvoeging van sommige geslachten en soorten, de synonymie, en in het beschouwen van sommige bijzonderheden, zoodat deze Heer de aanmerkingen, in welke hij deze dwalingen verbetert, op d'azara's eigen verzoek onder deszelfs Werk geplaatst heeft. Intusschen maakte de dood een einde aan het eendragtig en minzaam zamenleven der broederen. Nicolaas d'azara stierf den 26 Jan. 1803. Dou felix dus zijne naauwste betrekking buiten 's lands verloren hebbende, kon des te gemakkelijker den gewigtigen post aannemen, welken de Koning van Spanje, waar men zijne verdiensten nu ten volle er- | |
[pagina 78]
| |
kende, door eene zeer verstandlge keus aan hem opdroeg, namelijk dien van Lid in den Raad voor beide Indiën, waarbij hij in het bijzonder belast werd mer het bestuur van de middelen tot verdediging dier landen. Deze waardigheid bekleedde de Heer d'azara, toen zijn vaderland eene staatkundige verandering onderging. Of hij na dezen tijd nog verder eenig ambt waargenomen, dan of hij buiten alle beslommering op zijne landgoederen in Arragonie geleefd hebbe, weet men niet; maar het is zeker te wenschen, dat de draad van zijn verdienstelijk en in zoo vele gevaren gespaard leven niet al te vroegtijdig afgesneden worde. |
|