avond, of bij eene andere gelegenheid, over de grondwaarheden zoo des Natuurlijken als des Geopenbaarden, met name des Christelijken, Godsdiensts. Het Werkje is in tien Gesprekken verdeeld, handelende over god, den Schepper en Vader - over god en deszelfs Voorzienigheid en Onderhouding - over eenen goeden en deugdzamen wandel - over het leven na den dood - over den troost en de opbeuring, welke het geloof aan een toekomend leven ons verschaft - over het bidden - over boete en bokeering - over jezus christus (in twee gesprekken) - over de voornaamste drijfveren van al onze daden en over 's menschen hoogste goed. Uit deze opgave blijkt, dat de onderwerpen, hier behandeld, geenszins nieuw zijn, iets, hetwelk, omtrent dingen, die, te allen tijde, behoeften voor het menschdom waren, en altijd zijn zullen, niet kon verwacht worden. Eene hoofdverdienste van schriften, als het tegenwoordige, bestaat in de wijze van behandeling, waardoor de onderwerpen duidelijk en overtuigend aan het jeugdige verstand gebragt worden; en dit, twijfelen wij niet, zal, ten aanzien van het geschrift van den Heere mutschelle, op de regte wijze gebruikt wordende, blijken het geval te zijn. In de Gesprekken over jezus christus heeft de verstandige Schrijver zorgvuldig vermijd de menigvuldige, duistere geschillen, welke, dien hoogstwaardigen Godsgezant betreffende, in de meeste Godgeleerde Leerboeken behandeld worden. Zijn hoofddoel was, de voornaamste bewijzen voor de Goddelijke zending en het gezag van jezus christus te ontwikkelen; waaromtrent hij eenen weg inslaat, heden ten dage, door vele Duitsche Godgeleerden, weinig betreden; behalve de inwendige voortreffelijkheid der Leere van jezus, stelt de Heer M. namelijk zeer groot
gewigt in de Wonderwerken des Verlossers, in den eigenlijken zin dus genoemd, als het zegel van Goddelijk gezag en achtbaarheid drukkende op de Leer des Evangeliums.
Om nu nog, van de denkwijze des geachten Schrijvers, iets ter proeve te leveren, willen wij, uit het Gesprek over het bidden, iets overnemen. Karel, een der zonen des onderwijzenden vaders, oppert deze bekende tegenwerping: ‘Maar, lieve vader! wijl God zoo goed is, zoo als gij ons dikwijls ge-