Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
Uittreksels en beoordeelingen.
Geschiedenis van de Christelijke Kerk in de Achttiende Eeuw, door A. IJpeij, Doctor, Hoogleeraar, enz. Negende Deel. Te Utrecht, bij G.T. van Paddenburg en Zoon. 486 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 4-8-:
| |
[pagina 338]
| |
gevaren, wordt nu aangewezen, waarbij de beschrijving van de uitoefening der beide plegtigheden van Doop en Avondmaal in der daad zeer treffend is. - Onder de berigten aangaande de Unitarissen in Engeland, is vooral ook de stichting eener afzonderlijke Gemeente door lindsey merkwaardig. Harwood, whiston, en later priestley, en welke laatstgenoemde naar Amerika stevende, zijn de meestbekenden. - Van den laatstgenoemden vindt men vooral een uitvoerig berigt. Vooral lezenswaardig is het algemeen berigt van de laatste Unitarissen in Engeland, waartoe hier ook eenigzins betrokken worden watts en doddridge, voor zoo verre beide, in de leer der Drieëenheid, genoegzaam het Sabelliaansche gevoelen omhelsden. - Een kort berigt van hetgeen aangaande de Unitarissen heeft plaats gehad in ons Vaderland, volgt hierop; - en alles besloten met berigten aangeande de merkwaardigste Geleerden, de belangrijkste schriften, door hen uitgegeven, bijzonder de Bibliotheca Fratrum Polonorum, waarvan hier eene zeer gunstige getuigenis wordt afgelegd. Schoon en naar waarheid is hetgeen IJ. hier zegt: ‘Zoo er van de vroegste tijden af in het algemeen bij eenige Godsdienstgezindte, buiten de Roomsch katholieke Kerk, helder denkende Schriftverklaarders zijn aangetroffen, dan was het bij die der Socinianen in Polen.’ - Hetgeen van de openbare Godsdienstoefening gezegd wordt, is vooral ook belangrijk, en wel bijzonder, omtrent de wijze, waarop Doop en Avondmaal bediend en eene voorasgaande voorbereiding of tucht gehouden worden. Uit plaatsgebrek kunnen wij het niet wel overnemen. - Of het echter in groote Gemeenten mogelijk en oorbaar zijn zou, komt ons zeer twijfelachtig voor. Men moest dan al, in dezelve, op eiken zondag, met een gedeelte der Gemeente Avondmaal houden. Ook zou ons de openbare bekentenis van eigen, en openbaring van anderer zonden niet alleen niet raadzaam, maar zelfs strijdig met den geest van het Christendom voorkomen. - Thans volgt het historisch verslag van het Kerkgenootschap der Doopsgezinden. Vooraf een uitvoerig berigt aangaande de Doopsgezinden in het gemeen, van de tijden der Hervorming af. Ook over de Wederdoopers, doch die, te regt, van de Doopsgezin- | |
[pagina 339]
| |
den onderscheiden worden, hoezeer ook dikwijls vermengdGa naar voetnoot(*). Vervolgens menno simons: deze was de groote Hervormer van eene zekere maatschappij, die zich aanvankelijk had gevormd, doch nog niet genoeg vereenigd en geordend was. Hij noemt eenige der merkwaardigste mannen, die hem daarin te hulp kwamen. Doch het verwonderde ons, dat hierbij niet gedacht wordt aan hans de rijs en lubbert gerritsGa naar voetnoot(†), die vooral onder de Waterlandsche Doopsgezinden zoo veel invloed hebben gehad. - Ook van de hevige geschillen in de 17de eeuw tusschen galenus abrahams de haan en samuel apostool te Amsterdam wordt berigt gegeven, wel wat kort, doch naar waarheid. - De Hoogleeraar gaat nu over tot de geschiedenis der Doopsgezinden in de achttiende eeuw. Den oorsprong der Baptisten in Engeland aangewezen hebbende, (zijnde meest ontstaan uit de oude Wiklevieten aldaar, de door de vervolging derwaarts gevlugte Waldenzen, en de van de tijden der Hervorming zich derwaarts van het vaste land begevende voorstanders van den bejaarden Doop, en die gezamenlijk dit geheele Genootschap tot stand bragten) - legt dit ten grondslag der verdeeling dezer geschiedenis, waarbij eerst over de Doopsgezinden op het vaste land, vervolgens over de Baptisten in Engeland gehandeld wordt. Behalve in ons Vaderland, zijn dezelve ook in Duitschland en Pruissen, ja zelfs in Zwitserland, den Elsas, Frankrijk en Rusland, zeer verspreid. Ons Vaderland bevat echter hier de aanzienlijkste plaats. ‘Minder talrijk zijn ze in Duitschland, en in Oost- en Westpruissen’ - zegt de Schrijver, doch hierin tast hij zeer mis. Zijn wij wel onderrigt, dan zijn er in al de Gemeenten in de voormalige | |
[pagina 340]
| |
vereenigde Nederlanden, Oostvriesland, Kleessland, enz. mede ingesloten, niet meer dan omstreeks twaalf duizend Leden, behalve de kinderen: en de Gemeenten der Doopsgezinden te Dantzig, den omtrek van dien en de vier kwartieren van den zoogenoemeen Grooten Warder, worden op niet minder, dan dit aantal geschat; behalve hetgeen verder in deze landstreken van Oost- en Westpruissen, in en om Warschauw gevonden wordt, en ook al op een dergelijk aantal wordt geschat. Ook de Gemeenten in het voormalig Duitschland en den Elsas zijn, ofschoon niet zoo vele in getal, vrij talrijk. Intusschen meldt ons de Hoogleeraar, ten opzigte van de Doopsgezinden in Frankrijk, eene bijzonderheid, die wel waardig is algemeen bekend te worden. ‘In den jare 1791 vond men in het Departement Meurthe drie plaatsen, grotendeels bevolkt door Doopsgezinden, derwaarts gelokt door den Prins van Conde, die zich van deze menschen, wegens hunne bedievenheid in den landbouw alom vermaard, veel voordeels beloofde, ter verbetering zijner aldaar gelegene landen. Door eenen koninglijken vrijbrief waren zij gewaarborgd, om ongestoord in de beoesening van hunnen Godsdienst te zullen leven. Bij het uitbarsten van den omwentelingsoorlog wilde men hen dwingen, om de wapenen optevatten. Zij weigerden zulks standvastig en de toenmalige Regeering gebrnikte, onder alle wanorde, nog zoo veel onderscheidenheid, dat zij van den krijgsdienst verschoond bleeven.’Ga naar voetnoot(*) De verhuizing van verscheidene Doopsgezinde huis gezinnen, uit Pruissen en elders, naar den Dnieper, waar elk huisgezin 120 morgen lands ter bearbeiding ontving, benevens meer andere voorregten, is niet minder merkwaardig, dan de oorsprong en stichting der Doopsgezinde Gemeenten in Amerika, en die, meest van Duitsche herkomst, en ook nog diezelfde tale sprekende, niet moeten verwisseld worden met de | |
[pagina 341]
| |
Engelsche Baptisten, waarvan men hier ook afstammelingen vindt. Thans volgen de meer bijzondere berigten; - aangaande den staat der sijne Doopsgezinde Gemeenten, als de Groningers en Dantzigers; benevens de allersijnsten; - en de Ukowallisten. - Daarop dien der grove Doopsgezinde Gemeenten, van ouds verdeeld in drie partijen, in Waterlanders, Vriezen en Vlamingers. - Wij kunnen in eene schets zelfs van de bijzonderheden, hierin vervat, niet treden. Alleen het volgende zij ons vergund te bewijzen. - Men zou uit hetgeen IJ. zegt Bladz. 116, bijkans opmaken, als of de verwijdering, in 1664 te Amsterdam plaats gehad tusschen de zoogenoemde Zonnisten en Lammisten, door de vereeniging in 1801, tusschen die twee Gemeenten bewerkt en tot stand gebragt, geheel opgeheven ware, niet alleen tusschen die twee Gemeenten, maar dat dit ook algemeen zou hebben plaats gegrepen. Althans IJ. zegt: ‘Alle de onderscheiden partijen zijn allengs met elkanderen weder geheel vereenigd geworden.’ En vervolgt Bladz. 117: ‘Het valt ligtlijk te denken, dat deze herstelde partijschap eenen zeer gewenschten invloed op het gansche genootschap der Doopsgezinden gehad heeft, nog heeft, en nog hebben zal.’ - Hierin ondertusschen dwaalt de Heer IJ. eenigzins. Uitwendige gemeenschap in aanneming van Attestatien, onderlinge toelating van Leden tot het Avondmaal, ondersteuning van armen, was er altoos. Zelfs laat men leden van andere Gezindten der Protestantsche kerk ten Avondmaal. Enkel gebeurt het, dat men zelfs Remonstrantsche of Lutersche Leeraren op den predikstoel toelast. Dit niet bij velen echter. Ja zelfs, na de vereeniging te Amsterdam, heeft men Leeraars van de Doopsgezinde Societeit, doch van tegenovergestelde gevoelens, hier en elders zoeken te beletten. Dus is die vereeniging in deze opzigten niet veranderd, maar dezelfde gebleven. En wat de gevoelens betreft, blijft het nog al bij het oude met dit onderscheid, er heerscht over het, geheel eene meerdere gematigdheid, men nadert elkander meer, vooral onder de verstandigen en oordeelkundigen, - doch op zekere punten blijft er altoos botsing. Dit neemt intusschen niet weg, dat de Gemeenten, door | |
[pagina 342]
| |
den tijd, in eene andere stemming kunnen komen. Want hoe veel dit afhange van den Leeraar, door welken zij bediend worden, weet elk. Doch de volkomene vereeniging is nog niet daar. Wanneer de Hoogleeraar zegt, dat tot de Societeitsvergaderingen in Noordholland ook die van Zuidholland en Overijssel zich vervoegen, is dit een misslag. De Societeiten in Noordholland zijn thans slechts twee, de Vriesche en de Waterlandsche; en alle Gemeenten, hiertoe behoorende, zijn in Noordholland gevestigd. - De voormalige Vlaamsche en Waterlandsche Societeit is genoegzaam te niete. Hier in bijzonderheden tredende, spreekt nu de Hoogl. van den bijzonderen staat der onderscheidene Doopsgezinden, door hem te voren in sijnen en groven verdeeld. Wij kunnen niet wel in een ontledend berigt treden. Eene aanmerking veroorlove hij ons. Bladz. 122 wordt gezegd: ‘Alleen herdoopen zij, zoo 't schijnt, thands de genen, die, tot hun overkomende, in hunne kindsheid gedoopt, maar nu met dien doop niet te vrede zijn. Indien zij, daar en tegen, in den doop, hun in de kindsheid toegediend, kunnen en willen berusten, geschiedt er geen herdoop. Zulks is gebleeken uit het, niet lang na het midden der achttiende Eeuw gebeurde met a. van der os, die uit de hervormde Kerk in die der sijne (?) Doopsgezinden overtredende, tegen het algemeen genoegen deezer Gezindte, omdat hij met zijnen kindschen’ (in de kindsheid ontvangen) ‘doop zich te vrede hield, door K. Loosjes Pred. te Oostzaandam herdoopt is geworden.’ - Bladz. 126 staat: ‘Maar wanneer iemand, die in zijne kindsheid gedoopt is, lidmaat van hunne Gemeente begeert te worden, word hij zonder Doop niet aangenomen.’ Dit strijdt met het voorgaande. Doch de reden ligt in de verkeerde opvatting van Prof. IJ. aangaande de zaak van Do. van der os In het door hem aangehaalde berigt uit de Boekzaal blijkt duidelijk, dat het wel juist dit was, dat van der os met den, in de kindsheid ontvangenen, Doop zich te vrede hield, waarom men misnoegd was over den herdoop, maar waarom? Omdat het nu juist een herdoop werd, dien het niet was, wanneer van der os had verklaard, den Doop, in de kindsheid | |
[pagina 343]
| |
ontvangen, voor onwettig te houden. Nu protesteerde een groot gedeelte van het Doopsgezind Kerkgenootschap hiertegen, wiliende den blaam van Wederdoopers van zich afschuiven; en waarvan zij, en met reden, niet beschuldigd kunnen worden, wanneer iemand den Doop, in de kindsheid ontvangen, zonder voorasgaande belijdenis des geloofs, voor onvoldoende en onschriftmatig houdt. Intusschen zijn er ook thans onder de Doopsgezinde Leeraren en Gemeenten, die, om welke reden en op wat grond dan ook, degenen, die in hunne kindsheid gedoopt, tot hun willen overkomen, op eene Belijdenis, zonder Doop, aannemen. - Vervolgens spreekt IJ. over de leer der Doopsgezinden. - De sijnen, zegt hij, komen in het hoofdzakelijke overeen met de Luterschen en Hervormden, uitgezonderd de vier artikelen van Doop, Eed, enz. Voorts blijven zij hechten aan de belijdenissen. Bij de groven heerscht eene vrijere denkwijze omtrent de belijdenissen. - Hetgeen hier van een en ander gezegd is, moet nog eene nadere revisie ondergaan: dit zit hier zoo wat in de war. Doch wij kunnen dit in deze beoordeeling niet genoegzaam uitéén zetten; gelijk wij dan ook van hetgeen aangaande de geschillen onder hen, en de pogingen ter hereeniging niet zullen spreken; alleen meldende, dat men hier een zeer uitvoerig en onzijdig berigt vindt van het voorgevallene in Vriesland met stinstra en drie andere Leeraren op het Heerenveen. Eindelijk ontmoet men hier nog eene opgave van de meest vermaarde Geleerden en Schrijvers onder de Doopsgezinden; van deze en gene Godgeleerde en Uitlegkundige Schriften, van hunne predikwijze, katechetische oefeningen, waarbij verscheidene mannen worden genoemd, die in beide opzigten door geschriften zijn werkzaam geweest; en besloten met een berigt aangaande het kweekschool en het verder onderwijs ter opleiding tot den Predikdienst. Waarover wij geene aanmerkingen willen mededeelen. Wat de Engelsche Doopsgezinden of Baptisten betreft, het berigt van dezen is zeer kort. Het merkwaardigste is, dat dezelve in twee partijen verdeeld zijn, en wel veel meer verwijderd van elkander, dan de Doopsgezinden hier te lande. De eene partij houdt | |
[pagina 344]
| |
zich streng aan het stelsel der Puriteinen, en drijft de leerstukken van 's menschen zedelijke onmagt, de verkiezing en verwerping, de verzoening, regtvaardiging, enz., zeer streng. Onder dezen behoorde booth, van wien onderscheidene stukjes onder ons vertaald zijn. Bij voorb. Verloochening van eigen geregtigheid. Heerschappij der Genade. - De andere partij valt meer in den geest van clarke, en komen vrij wel overeen met de Remonstranten ten opzigte van de vrijheid van denken. Onder dezen behoort de vermaarde foster, wiens Leerredenen voor een gedeelte in het Hollandsch, doch alle in het Hoogduitsch zijn vertaald. Deze worden algemeene Baptisten genoemd, en zijn meest alle Unitarissen. Van die, welke in Amerika zijn, valt weinig of niet te zeggen. Wij gaan over tot het berigt rakende de Remonstranten. In de Inleiding ontmoet men een kort overzigt van de geschiedenis der Remonstranten van den beginne aan af. Hierop volgt een berigt van den uitwendigen staat des geheelen genootschaps, van de Godsdienstplegtigheden en leer. - Hier en daar maken wij eene enkele aanmerking. Bladz. 213 staat: ‘Mede eene der voornaamsten is de Gemeente te Hoorn.’ Het betrekkelijke in dezen kunnen wij niet wel beoordeelen, te minder, omdat wij niet weten, in welken zin het woord voornaamsle hier moet genomen worden. Er zijn nog eenige Leden, die men gegoeden kan noemen, doch de meesten bestaan uit visschers; en dan is ook het aantal der ledematen zoodanig verminderd, dat men reeds sedert eenige jaren na den dood van Do. zwaarts besloot, geen' tweeden Predikant te beroepen. - Bladz. 215, over het Kerkgezang, voegen wij er bij, dat de Psalmen van het Kunstgenootschap Laus Deo, en ook de Christelijke Gezangen, bij sepp, te Amsterdam, vrij algemeen in gebruik zijn. Op dezelfde bladzijde staat: ‘wat hunne leer aangaat; dezelve kan men genoegzaam opmaken uit de vijf artikelen, welken wij hiervoor opgegeven hebben, waarin zij algemeen verschillen van de Hervormden.’ In dien waan heeft Rec. ook altoos verkeerd, maar dit is ten eenemaal mis, blijkens de Belijdenis-Leerrede van van der breggen paauw en het daarover voor en tegen | |
[pagina 345]
| |
geschrevene. Ook zelfs die vijf artikelen worden tegenwoordig van geen het minst verbindend gezag erkend, noch voor Leeraars, noch voor Leeken. Alleen het Geloof, jezus is de christus, gods Zoon, en de H. Schrift is gods woord, zijn de vereischten. Al wilde een Remonstrantsch Leeraar de strikte voorverordinering prediken, niemand kon het hem beletten. - Elk is vrij in zijne begrippen niet alleen, maar ook in zijne prediking. - Bladz. 217 zegt IJ. (nadat hij uit de Leerrede van v.d. breggen paauw had aangehaald die opgave van het geloove der Remonstranten): ‘Dit gelooven en leeren de Remonstranten gewisselijk volgens de verklaring van Paauw.’ - Maar, lieve Professor! lees toch eens in die Preek hetgeen er volgt, en het blijkt, dat er eene zoodanige aanmerking wordt voorbehouden, waarbij uw berigt geheel onzeker, zoo niet ten eenemaal fautief, wordt. Vervolgens vindt men een berigt nopens de voornaamste Godgeleerden onder hen, - wegens hunne systematische Godgeleerdheid, (waarbij van het Spicilegium van cattenburg op de Theologie van limburg gewag gemaakt wordt, en deszelfs voortreffelijkheid vooral gezocht in de uitbreiding van het Zedekundig Gedeelte en in de Historisch-dogmatische Bij dragen. De laatste vooral hadden wij liever op den voorgrond geplaatst, vooral in aanmerking genomen, dat de Historia dogmatum in dien tijd zeer verwaarloosd werd.) - voorts van hunne zedeleer en predikwijze (van welke met lof gewag gemaakt wordt, en met regt,) - nopens hunne schriftuitlegging en waaromtrent groote mannen onder hen gevonden worden; - katechetisch onderwijs en schoolwezen. Omtrent dit alles kunnen wij in geene bijzonderheden treden; daar wij ons nog moeten bepalen bij het slot, getiteld: Berigt nopens de telkens vernieuwde verdeeldheden tusschen de Remonstranten en Hervormden. Hetzelve is kort, behelzende alleen eene opgave van hetgeen door de Remonstranten tegen de Hervormden geijverd is sints hunne wederkeering in het Vaderland en het genot van vrijheid in den jare 1633. - Hoewel dit met eenige voorbeelden wordt gestaafd, vinden wij echter, dat de Hoogl. die onzijdigheid, die wij elders ontdekken, hier niet genoeg bewaard heeft. | |
[pagina 346]
| |
Althans van hetgeen aan den kant der Hervormden gedaan is wordt niets gemeld; en er zal van dien kant toch ook wel gezondigd zijn! Dit heeft dan aanleiding gegeven, dat een Remonstrantsch Leeraar de zaak van zijn genootschap met de pen heeft zoeken te verdedigen, in een Werkje, waarvan wij nader zullen handelen. Aan het hoofd van het historisch verslag van het Kerkgenootschap der Rhijnsburgers ontmoet men eene uitvoerige inleiding, behelzende een berigt aangaande de opkomst, voortgang en aanleg van hetzelve. - Hier volgt een berigt van de verdere uitbreiding door de vereenigde gewesten, zoodat in onderscheidene plaatsen Kollegien werden gesticht, waarin men doorgaans op elken zondag bheen vergaderde. Voorts wordt hier eene beschrijving gegeven van de wijze, waarop de Doop bij indompeling aan bejaarden wordt bediend, alsook hoedanig de gewone Godsdienstoefeningen waren. - Wij hebben dit geheele berigt van een genoegzaam uitgestorven Genootschap vrij oppervlakkig gevonden, en hier en daar niet naauwkeurig. De wijze van Godsdienstoefening der Rhijnsburgers wordt eenig en alleen bepaald bij de zoogenoemde Kollegien. Dit is verkeerd, en vooral wat de laatste jaren betreft, men hield gewoonlijk redevoeringen op zondag namiddag, en dan was de geheele vorm van Godsdienst gelijk als bij de andere Protestanten. - In het berigt aangaande de Kollegien heerscht eene kleine verwarring, daar niet genoeg in het oog gehouden wordt het onderscheid tusschen de Kollegien der Rhijnsburgers en die der Doopsgezinden, en die men niet moet vermengen. Gelijk hier een berigt is van de bediening des Doops, hadden wij ook wel eene beschrijving gewenscht van die van het Avondmaal, en welke plegtigheid niet minder stichtelijk gevierd werd. Zoo ook diende er nog wel, ten opzigte van de Sprekers, die bepaling bij, dat ofschoon men elk broeder vrijheid van spreken gaf en geene vaste Leeraren had, men echter over het gemeen deze en gene bepaalde personen had, die in de openbare Godsdienstoefeningen voorgingen. - Ook had er nog wel iets mogen gezegd worden van het Weeshuis der Kollegianten, te Amsterdam, de Oranjeappel genoemd, gewis een der | |
[pagina 347]
| |
nuttigste gestichten. Het zou voorts voor den Hoogl. zeer dienstig geweest zijn, indien hij, in het zamenstellen dezer geschiedenis, ware bekend geweest met een Werk, reeds voor omtrent veertig jaren uitgegeven, geriteld: Geschiedenis der Collegianten, en met de Leerredenen der Collegianten, welke laatstgenoemde voor omtrent dertig jaren zijn uitgegeven. Dit historisch verslag wordt vervangen door dat der Kwakers, wier opkomst, uitbreiding, leerstelsel, leerwijze, zedelijke levenswijze en beginselen, alsook hun Godsdienststaat, Godsdienstoefeningen en Kerkbestuur hier gemeld worden. Ook vindt men hier een behoorlijk verslag van hunnen Kerkstaat, Godgeleerden en Schoolwezen. Doch wij moeten ons bekorten in onze aankondiging. Thans komt de Schrijver op de Boheemsche Broeders. Dit is zeer kort, en te minder belangrijk om redenen, die de Hoogl. in het slot zelf mededeelt, wanneer hij zegt: ‘Tegenwoordig echter zijn alle onderscheiden gemeenten met hunne oude Kerkzeden, deels in het genootschap der Lutherschen, maar grotendeels in dat der Hervormden als versmolten. De naam van Boheemsche broederen is er thans geheel onbekend; de broeders zijn onder de Lutherschen en Hervormden als te zoek geraakt.’ En nu nog het zeer uitvoerig verslag van het Kerkgenootschap der Evangelische Broederen, beslaande bijkans honderd en zeventig bladzijden. Dat de Hoogl. nog al ingenomen is met dit Genootschap, weet men van elders. Zijn verslag is dus zeer gunstig gesteld. Evenwel, hij schroomt niet, om ook de misslagen, zoowel van den Graaf van zinzendorf, als van de Broederen in het gemeen, vrijmoedig open te leggen; en wij gelooven, dat hij er nog verre af is, om zich juist nader met hen te vereenigen. - Hij haalt de geschiedenis van de Moravische Broederen van de vroegste tijden op, (dit bevordert bij den Lezer zeer een geheel overzigt der lotgevallen van dit Genootschap.) 't Is ons als zeer merkwaardig voorgekomen, dat al weder de Waldenzen en Albigenzen op den voorgrond staan, als de eerste grondleggers ook van dit, gelijk van zoo vele andere Protestantsche Genootschappen. Deze waren dat in de Christen Kerk | |
[pagina 348]
| |
overgeblevene licht, toen de duisternis der Roomsche Kerk alles benevelde en overschaduwde Ook zij zijn het, die de eerste grondslagen gelegd hebben tot het Doopsgezinde Kerkgenootschap, welks gevoelen, althans voor zoo verre de oude belijdenissen betreft, geheel bijkans gegrond zijn op de gevoelens der oude Waldenzen, ook zelfs ten opzigte van den Doop der bejaarden. - Vervolgens vindt men hier de stichting der Broeder-Gemeente te Hernhuth, een Landgoed van den Graaf. Voorts de bijzondere Gemeemen, hier en elders gesticht, (in het Holsteinsche is ook nog eene niet onaanzienlijke Gemeente te Altona, welke vergadert in de Kerk eener oude Doopsgezinde Gemeente, aldaar het laatst bedient door jacob denner,) de uit en inwendige toestand der Gemeente, kerkplegtigheden en gebruiken. Belangrijk is ook vooral hetgeen hier gemeld wordt over het gebruik van het Lot, en, hoezeer de Hoogl. hetzelve niet geheel kan goedkeuren, brengt hij echter zeer veel ter verschooning van dit gebruik in, doch waarbij men tevens gevoelen kan, dat met het gebruik van het lot vele bijzondere bedoelingen verbonden zijn. - Uitvoerig en naauwkeurig zijn de berigten omtrent de leer en zeden der Evangelische Broeders. Zeer veel goeds is er onder hen, en vooral in de laatste jaren zeer veel kaf verworpen. De Broeder Gemeenten hebben aanmerkelijke hervormingen ondergaan, en Rec. gelooft, dat de geheele aanleg dezer Societei meer geschiktheid heest, om eene ware Christelijke éénheid der Kerk te bevorderen en daar te stellen, dan het zoo hoog opgehemelde ontwerp der Remonstrantsche Broederschap. - Aangaande den invloed, welke dit Kerkgenootschap gehad heeft op andere Gezindheden, behoorde nog gewag gemaakt te worden van de beide Doopsgezinde Leeraren, deknatel en volkert de graaf te Blokzijl; door toedoen van welken laatstgenoemden de Gemeente te Blokzijl gesticht is; doch welke tegenwoordig geheel vervallen is. - En hiermede sluiten wij deze onze beoordeeling, die waarlijk al uitvoerig genoeg is, om spoedig ook van het Tiende en Elfde Deel berigt te geven. |
|