Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeven eener vrije Navolging van eenige Stukken uit de Werken van Publius Ovidius Naso in Hollandsche Verzen, door Jan Messchert van Vollenhoven, Tweede en Derde Deel. Te Amsterdam, bij Immerzeel en Comp. Het Tweede Deel 135 en het Derde Deel 134 Bladz. In gr. Octavo. De prijs der beide Deelen te zamen is ƒ 3-:-:De kunstminnende Heer v. V. levert ons, in beide deze Deelen, weder een vervolg zijner Dichterlijke navolging van eenige uitgelezene stukken uit de Werken van den zoo zinrijken als zoetvloeijenden en hoogstbevalligen Dichter der Oudheid, naso; namelijk eenige schoone Boeken uit deszelfs beroemden Metamorphosis of Herscheppingen, op dezelfde wijze behandeld als de keuze, welke hij uit deszelss Heldinnebrieven, in het Eerste Deel dezer Proeven, bereids te voren geleverd heeft, en welke wij, bij deszelfs uitgave, met den behoorlijken en welverdienden lof, aangekondigd hebbenGa naar voetnoot(*). Wij zeggen aangekondigd; wijl deze soort van arbeid niet duldt, dat men dezelve met een scherpziend oog, regel na regel, tegen het oorspronkelijke vergelijke; daar deze vertaling voor eene vrije navolging wordt opgegeven, hetwelk ook bij de vertaling dezer soort van stukken voorzigtigst is, wijl men toch, hoe naauwkeurig en woordelijk getrouw men in de overbrenging der verzen van de eene in de andere taal zijn moge, de oorspronkelijke kracht en uitwerking derzelve niet overbrengen kan, daar die | |
[pagina 222]
| |
meestal in eene elgenschap der klanken en in eene woordplaatsing bestaat, die niet over te nemen of dikwijls zelfs niet van verre na te bootsen is; daartegen verschaft de vrijheid in de vertaling, mits men slechts den zin en meening des oorspronkelijken Dichters behoude, het voordeel, dat men de rijke vinding en het geheele zinrijke Tafereel, hetwelk men navolgt, met te meer vuur en losheid kan volgen, dan wanneer men zich angstig op het behouden van elk woord in het bijzonder toelegt, hetgeen zeer zeker den vrijen geest te zeer beperkt en niet dan een' gedwongen' en stootenden gang der verzen ten gevolge kan hebben, waarin men dan wel dezelfde woorden des oorspronkelijken Dichters wedervindt, doch niet in die juiste plaatsing, en vergezeld van dien klank en harmonij, welke ze in het oorspronkelijke bezaten. Schoon dan ook hier en daar, in deze Vertaling, eenen regel mogt gevonden worden, welke eenigzins anders uitgedrukt is, dan men dien bij ovidius vindt, bewijst zulks niets anders, dan dat eene meer letterlijke vertaling welligt eene slechtere uitwerking in onze taal zoude te weeg gebragt hebben, en schoon de zin en kracht van sommige regels hier en daar beter had kunnen uitgedrukt worden, hetwelk door den naauwkeurigen Recensent van dit Werk, in het oordeelkundig Maandwerk, betiteld: De Recensent, ook der Recensenten, zekerlijk met veel grond en met aanwijzing der verbeteringen, waarvoor sommige regels vatbaar zouden geweest zijn, aangetoond wordt, kan zulks den lof, welke de Heer v. V. door deze zijne Vertaling behaald heeft, in het geringste niet krenken, daar deze verbeteringen alleenlijk bewijzen, dat een Werk van dezen aard, altijd aan verscheidene verbeteringen onderhevig is, onder vele scherpziende oogen diende te komen, en door verscheidene bekwame handen diende bewerkt te worden, om zoo volmaakt mogelijk ten voorschijn te treden; doch, bij zulk eene omslagtige bewerking, verliest ook zeer dikwijls het geheel des. zelfs overeenstemming en de vertalende Dichter zijn', hem toekomenden, lof, wijl elk ander er dan zijn' eigenen stijl, uitdrukking en begunstigde behandeling onder vermengd, en de Lezer niet weet, aan wien hij de schoonheden of gebreken te danken of te wijten hebbe. Wij, voor ons, oordeelen, dat eene vrije na- | |
[pagina 223]
| |
volging van eenig meesterstuk, door eene zelfde hand, uit welke taal die ook overgenomen zij, schoon men hier en daar, bij vergelijking, eenige zwakheden te verbeteren zoude kunnen vinden, altijd verkieslijker is boven den onder één gemengden arbeid van velen, wijl die altijd eene onaangename verscheidenheid van behandeling en stijl in een zelfd Stuk ten gevolge heeft, en houden het daarvoor, dat de Heer v. V. zijnen Landgenooten, die den schoonen ovidius niet in deszelfs eigene taal kunnen lezen, een' aanmerkelijken dienst bewijst, met deszelfs voornaamste en navolgbare schoonheden in deze zijne uitgekozene stukken in een nieuw licht te plaatsen, en daardoor den lust op te wekken, om de meesterstukken der, door de eeuwen gelouterde, Oudheid zelve te bestuderen, waardoor het verval van goeden smaak krachtig tegengegaan en het gevoel voor het ware kunstschoon opgewekt en algemeen gemaakt wordt. |
|