Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1811
(1811)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de uitvinding der Boekdrukkunst; in Holland oorspronkelijk uitgedacht, te Straatsburg verbeterd en te Mentz voltooid; door W.H.J. van Westreenen, Historiograaph van de Orde der Unie, Adjunct Rijks Archivarius, enz. In 's Hage, bij P. van Daalen Wetters, 1809. 181 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 2-4-:Geheel onpartijdig, en met het edelst oogmerk, om der waarheid hulde te doen en den lof te geven aan hen, die aanspraak op denzelven kunnen maken, behandelt de doorkundige Schrijver de, inzonderheid ook voor ons Vaderland, hoogst belangrijke vraag, waar ter plaatse eigenlijk de onwaardeerbare Drukkunst het allereerst moge uitgevonden zijn; daar zoowel ons Haarlem, als de Duitsche steden Straatsburg en Mentz, zich op de eerste vinding derzelve beroemen. Voor lang reeds is deze vraag, zoo bij ons, als bij de Duitschers, zeer partijdig beantwoord geworden; daar elk dezer drie opgenoemde steden, aangevuurd door vooringenomenheid met haren eigen roem, elkanderen deze gewigtige uitvinding betwistten. Onze hadrianus junius beijverde zich voornamelijk in zijn Werk, betiteld: Batavia Illustrata, om Haarlem den prijs dier vinding toe te wijzen, gelijk hij daarin ook met niet minder ijver door schriverius, in zijnen Lauerkrans voor Laurens Koster, gevolgd werd, daar deze vooral zijne geboortestad ook door dezen roem trachtte te verheerlijken. Seiz ontwikkelde hunne gezegden en bragt dezelve in eene systematische orde, in zijn Derde Jubeljaar der uit- | |
[pagina 168]
| |
gevondene Boekdrukkunst; maar eindelijk meerman, in zijne Origines Typographicae, al wat te zijnen tijde nog van deze belangrijke zaak bekend was, onderzocht hebbende, besluit tot een meer gematigd oordeel, en tracht de onderling twistende steden als ware het te verbroederen en elk derzelve haar zuiver aandeel in het daarstellen en tot volkomenheid brengen van die zoo hoogstnuttige kunst toe te voegen. Dit ook is het doel des Schrijvers van dit Werkje, hetwelk hij met zoo veel te meer zekerheid bereiken konde als de latere ontdekkingen hem eenen voorraad van bewijsstukken verschaft hebben, welke aan meerman nog onbekend waren; hij draagt derhalve deze navorschingen ook aan de Verbroederde StedenGa naar voetnoot(*) op; zich daartoe bedienende van eene soort van motto, ontleend uit sommige opschristen van Penningen der Grieksche steden, Antiochia, Seleucia, Apamea en Laodicoea; gelijk hij zulks ook in eene noot op Bladz. 181 verklaart. Om dit oogmerk op de geschiktste wijze te bereiken, tracht de Schrijver, in dit Werkje, uit de oudste oorkonden te bewijzen, dat 1o. de Drukkunst hier te lande oorspronkelijk uitgevonden, 2o. te Straatsburg verbeterd en 3o. te Mentz voltooid is. Daartoe levert hij I, eene historische schets, der uitvinding, verbetering en aanvankelijke uitbreiding der Boekdrukkunst, alleen naar aanleiding der onloochenbare bewijsstukken. Uit deze schets hlijkt, dat een Hollandsch burger vóór het jaar 1436, de kunst, om, met in hout gesnedene beweegbare Letters, boeken te drukken, outdekt, en het Schoolboek, genoemd Donatus, gedrukt heeft. Deze waarheid staaft de Schrijver met de getuigenis van ulrich zel, weike eerst Asschrijver (Clericus) te Mentz, en voorts eerste Boekdrukker te Keulen is geweest, en wiens getuigenis derhalve als geheel onpartijdig volkomen geloof verdient, welke in zijne Keulsche Kronijk het navolgende geboekt heeft: ‘Wie wail die kunst ist vonden tzo Mentz, als vursz., up die wyse, als dan nu gemeinlich gebruicht wird, so | |
[pagina 169]
| |
is doch die eyrste vurbyldung vonden in Hollant uyss den Donaten, die daeselffst vur der tzyt gedrukt syn. Ind van ind uyss den is genommen dat begynne der vursz. kunst.’ Wie die Hollandsche Burger was, noemt zel niet, noch ook de stad, waar de uitvinding in Holland geschied zoude zijn; ook onze Schrijver spreekt in dit geheele Werkje noch van laurens koster, noch van de wijze, hoe die eerste uitvinding zich alhier te lande, het zij dan te Haarlem, zoo als algemeen geloofd wordt, of elders zoude hebben toegedragen; gevende de volgende reden van dit zijn stilzwijgen daaromtrent, in eene Noot op Bladz. 9, welke aldus luidt: ‘Daar ik mij hier alleen met daadzaken en niet met waarschijnlijkheden of gissingen bezig houde, behoort het niet tot mijne taak, om de verdere eisschen dezer plaats (Haarlem) te handhaven of te wederleggen.’ Vervolgens werd die Hollandsche uitvinding te Straatsburg, door zekeren johan (of bij verkorting henne) gensfleich, gezegd guttenberg, of Gudenberg, naar zeker aldus genoemd Hof, door zijn geslacht bezeten, en hebbende gestaan bij de Kerk van St. Christoffel te Mentz, aanmerkelijk verbeterd; welke ook eene Compagnieschap aanging met andreas dritzehen, andreas heilmann en jan riff, welke de Boekdrukkerij te Straatsburg voortzetteden, terwijl guttenberg zelf naar zijne geboorteplaats Mentz terug keerde en aldaar mede, met zekeren johan fust, in 1445, in zeker huis, genaamd Zum Jungen, eene Boekdrukkerij oprigtte, welke, na den dood van guttenberg, in 1468, door fust, in gemeenschap met zekeren petrus schoeffer van Gernsheim, die te voren tot 1449 Afschrijver van boeken te Parijs was geweest, doch, reeds in 1455, zich te Mentz bevond, voortgezet werd. Deze korte historische Schets, waarvan wij hier, uit hoofde van ons klein bestek, slechts de voornaamste punten aangestipt hebben, doch die in het Werk zelf veel uitvoeriger ontwikkeld is, en II. (op Bladz. 8) uitgebreid, opgehelderd en gehandhaafd wordt, beslaat meer dan 56 Bladzijden, en wordt III. gevolgd van eene volledige mededeeling en toetsing der Grondslagen, waarop dezelve gevestigd is, door het bij- | |
[pagina 170]
| |
brengen van publieke gedenkschriften dier tijden; en getuigenissen der Personen zelve, welke in de geschiedenis voorkomen, of van dezulken, die hunne tijdgenooten zijn geweest. Waarmede het Werk besloten wordt. |
|