beginnen oud te worden, broeder! beter, dat wij hen thans onze schoone goederen schenken, die zij toch zeker eenmaal zouden erven. Zij zijn trouwens van eene aanzienlijke uitgestrektheid, en met dezelve te aanvaarden ligt tevens op ieder van hen de heilige pligt, om het geluk van verscheidene honderden onderdanen te bevoorderen. Gij moet dus voortaan niet meer de grooten dezer aarde, maar alleen de menschheid dienen, en genen in het klein een voorbeeld geven, dat zij in deze jammervolle tijden meer dan ons noodig hebben. - Ja, kinderen! zijt zelve Vorsten! goede, regtvaardige Vorsten over uwe gelukkig gemaakte onderdanen. Buitendien heeft zoo menig braaf huisvader aan gene zijde van den Rijn zijn stukje broods verloren, (;) gunt hem dus, want hij wil Duitscher blijven, een kalm rustplaatsje aan deze zijde onder zijne gelukkige broederen! snijdt hem den weg daartoe niet af, mijne zoonen, opdat gij ten minste de schuld niet draagt, wanneer hem nog langer het smartelijk gevoel ter nederbuigt van vreemdeling in zijn eigen vaderland te zijn!
Bravo, broertje! riep de Generaal, Vorsten moeten onze kinderen worden, niet in den naam, (:) want die is dan alleen groot, en eerwaardig, wanneer er onder de vorstelijke ster ook een vorstelijk hart slaat, en dat hart voor brave, den mensch waardige daden vatbaar is!’
Zie hier nog iets luimigs wegens het wel braaf, doch eenigzins krijgsmansachtig karakter des Generaals. Met zijn' broeder den Baron nederzittende, kort nadat jennij en eveline getrouwd waren, hadden zij te zamen afgesproken, dat aan de eerste kraamvrouw eene fraaije equipage zoude vereerd worden. Op de eerste bevalling van eveline slaat het volgende: ‘Donder en Hagel, maak toch, dat gij voortkomt! riep de Generaal op zekeren morgen boven uit het venster den stalknecht toe, die juist eenen Engelschen harddraver uit de stal leidde. - Daar kwam de oude paul, met stof en zweet bedekt, rap als een vijstigpondige Jockey, oprennen.
Een zoon! een zoon! genadige heer! schreeuwde hij, dat het in alle vier hoeken weêrgalmde.