Wij zouden nog meer dergelijke bedenkingen kunnen opperen (als over de geboorte der liefde, Bladz 148, volgg., over de Fabel van europa door jupiter geschaakt, Bladz. 223.), doch ons bestek gedoogt niet alles van dien aard naar behooren ten toets te Brengen.
Van eenen anderen aard, maar toch zeer bedenkelijk, is ons voorgekomen hetgeen de Schrijfster, Bladz. 152, zegt: ‘Ja, de geheele Christenheid vereenigt zich, om het onschuldig sterven van Hem, in wien de Goddelijke afkomst der menschheid zoo heerlijk uitblonk, zoo dat hij door die goddelijkheid, tot de dooden kon zeggen staat op, en tot de begravenen komt uit, te herdenken en met de gloeiendste liefde te eerbiedigen’ - Was het dan door de Goddelijkheid van de afkomst der menschheid, dat jezus dooden opwekte? -
Ook is het bij ons nog in lange na niet zoo uitgemaakt zeker, hetgeen de Schrijfster, Bladz. 209, zegt: ‘Deze aarde draagt de duidelijkste kenteekenen van eenen veel hoogeren ouderdom, dan wij haar volgens de geschiedenis der volken geven kunnen.’ enz.
Waarschijnlijk is het eene vergissing, wanneer wij, Bladz. 172 in Grasmaand en Bladz. 238 in Bloeimaand lelien aantreffen.
Verscheidene taalfouten (als Bladz. 146, reg. 4 en 5, elke voor elken; Bladz. 152, reg. 5 v.o., die voor dien; Bladz. 159, reg. 4 v.o., word voor wordt; Bladz. 160, reg. 1., de voor den, in den derden naamval; Bladz. 162, reg. 2 v.o., des Almagtige voor gen) hebben wij aangetroffen, doch dit kan der Schrijfster niet geweten worden.
De Plaatjes zijn als de vorige wel behandeld. Alleen scheen het ons een niet zeer gelukkige inval te wezen, om in eene afteekening van Bloeimaand het verhuizen op den voorgrond te plaatsen. Wij althans kunnen het rijden van eenen boerenwagen met huisraad en het gezigt van eenen man, die de vuurmand op schouder heeft, zoo bevallig niet vinden, om dit tot het beeld van de schoone Bloeimaand te doen strekken.
Voor het overige nemen wij niets terug van hetgeen wij ter aanprijzing van dit Werkje, in onze beoordeeling van het Eerste Stukje gezegd hebben; maar wenschen, dat het met genoegen en nut zal gelezen worden.