De vraat.
De Vraat is een dier, behoorende tot het geslacht der Wezels; van zijnen vraatachtigen eetlust ontleent hij zijne benaming. Men vindt hem in de noordelijke gewesten van Europa, Azië en Amerika. Gemeenlijk is hij ongeveer drie voet lang en anderhalven voet hoog. Hij is lang van ligchaam, kort van pooten; zijne prooi vangt hij bij verrassing, en niet door nazetten. Hij klimt in eenen boom, en verschuilt zich in de dikste bladeren, tot dat een Hert of eenig ander groot beest onder den boom voorbijgaat; met snelle vaart laat hij zich op diens rug nedervallen; vast en onlosmakelijk, door middel van de sterkte en de scherpheid zijner klaauwen, zich aldaar hechtende, bijt hij in den nek, en graaft zich eenen doortogt naar de groote bloedvaten, in dat ligchaamsdeel liggende. Vergeefs vlugt het verschrikte en veege dier; zijn onverzadelijke vijand vaart voort met smullen van zijn vleesch en bloed; wanneer hij van zijne prooi zich losmaakt, verlaat hij haar niet, voor dat hij den geheelen romp te lijve heeft geslagen. Als des Vraats maag dus opgepropt en overladen is, ligt hij verscheiden dagen sluimerende ne-