| |
Over de Sebastianisten in Portugal.
(Medegedeeld door den Heer Mr. w. bilderdijk.)
Men heeft sedert ruim derdhalve eeuw onder de Europische Volken zich vrolijk gemaakt met het wonderlijk bijgeloof der Portugeezen, die, eenige leeftijden achtereen, hunnen verslagen' Koning Sebastiaan bleven verwachten, en van hem voor hun Rijk en Landaard een herstel hopen, hetgeen weinig minder, dan de oprigting eener algemeene Monarchy in hun midden, behelzen moest. Het ontbrak nooit aan spotters, die deze ingewortelde volksmeening der geheele Natie als eene haar beschimpende vlek in het aangezigt wierpen, en niets is bekender dan Voltaires verachtelijke en honende uitdrukking: ‘Que ferez-vous d'un peuple, dont la moitié attend encor le Messie, et l'autre moitié Don Sebastien?’ Even of er een parallel ware te maken tusschen de verwachting der Joden, op Goddelijke en als Goddelijk erkende voorspellingen steunende, en die toch al wie Christen is met hun als de zekerheid-zelve aanneemt, en een jammerlijk volks- | |
| |
praatjen, dat, eenmaal in tijden van verslagenheid en beroering een blind gemeen in de hand gestopt, tegen al wat men zich redelijkerwijze mogt voorstellen, in kracht is gebleven.
Hoe bekend echter dit fabeltjen en 't geloof, dat het in Portugal heeft gevonden, alomme in de Letterkundige wereld geweest is en nog werkelijk zijn mag, en hoe zeer het ook bij ons tot de meest algemeen verspreide Historische kennissen behoort; het is, voor zoo veel mij gebleken is, verre van daar, dat men vermoeden zou, dat het in onze dagen, in plaats van een oud afgesleten grolletjen te zijn, 't geen niet meer dan bij 't stekeblinde gemeen in de minste aanmerking komen kan, door geheel het Rijk, onder alle standen en rangen van menschen, grooten en kleinen, geleerden en ongeleerden, kerkelijken en wereldlijken, met een allervurigsten ijver en drift omhelsd, aangenomen, en voortgeplant wordt; en dat welligt nimmer te voren die aanhang der Sebastianisten zoo zeer eene wezenlijke Secte in den Staat en de Kerk van Portugal is geweest, dan nu heden; ja op de verdediging der Portugeezen, hun hoop, hunne uitzigten, hun gedrag daarin, en allerwaarschijnlijkst op het lot, dat den tegenwoordigen hachelijken staat van dat Land moet beslissen, van eenen onbegrijpelijken invloed is. De algemeenheid en 't belang van zoodanig een bijgeloof in het tegenwoordig oogenblik heeft nu korteling oorsprong aan een Portugeesch werkje gegeven: Os Sebastianistas, in dit loopende jaar bij den Drukker van den Raad van Oorlog en met openbare vergunning gedrukt onder den naam van Jozef Augustijn de Macedo. Een boekje van 114 bladzijden in 8vo, dat zeer wel geschreven is, en ingerigt zoo om de dwaasheid als om het gevaar van die vaste verwachting op Sebastiaan, als redder zijns lands, aan te toonen. En welligt zal de vreemdheid van zoodanig een zonderling verschijnsel des hardnekkigsten bijgeloofs een kort verslag van die Secte, hare gronden, uitzigten, en geschiedenis, niet ongevallig maken.
Ik behoef hier den oorsprong van de zaak niet wijdloopig op te halen. Men weet, dat, in 1578, Koning Sebastiaan, zelf van een' oorlogzuchtigen aard, en daarbij aangezet door zulken als belang hadden zijne staat-en roemzucht te voeden, een' ongelukkigen togt naar Afrika ondernam, waar hij, met ongelijke magtstrijdende, in den slag bij Alcasar (dien de Portugeezen den slag van Albacerquibir noemen)
| |
| |
het leven verloor. Zijn dood en de gevolgen, die zij meêsleepte, dompelden Portugal in eenen wanhopigen toestand, en het Volk verhief zich luidkeels, en niet zonder schromelijke bewegingen, tegen hen, die voorstanders en oorzaken geweest waren van die jammerlijke en tegen den raad van alle krijgskundigen doorgedrevene onderneming. Om het neder te zetten, verspreidde men, dat de Koning, wiens sterven getuigen gehad had, en wiens lijk ook op 't slagveld gevonden, herkend, en ter aarde besteld, ja daarna naar Ceuta, en van Ceuta naar Evora gevoerd werd, alwaar het in het klooster van Belèm (of Bethlehem) werkelijk ligt; dat (zeg ik) de Koning nog leefde, zijn dood slechts om bestwil verzierd was, en dat hij gereed stond met eene nieuw verzamelde magt eensklaps weder op te dagen. Men omkleedde dit met omstandigheden: hij was naar Jeruzalem vertrokken, om boete te doen van den roekeloozen stap, dien hij tot verderf van zijn Rijk en Volk had begaan. Men voegde daar weldra bij, dat hij absolutie van die zonde verkregen had, op weg was, benden bijeenbragt, en al dergelijke. Het gemeen geeft zeer gaarne geloof aan het wonderbaarlijke: alle tijden bewezen dit, en om mijne eigen ondervinding bij die van zoo vele eeuwen te voegen, het is nu vier jaren geleden dat ik in Hamburg een aantal Vriesche en Hollandsche schippers vond, die zeer overtuigd waren, ons Holland welhaast in zijn vorigen en grooteren bloeistand hersteld te zien; en dat wel, door den toen reeds zoo lang overleden Prins Frederik van Oranje; en die met de hardnekkigste drift tegen al de wereld beweerden en vasthielden, dat de Keizer der Franschen geen ander dan deze zelfde Prins Frederik was, wiens dood uit staatkundige oogmerken verdicht was geworden, en die zich, na Europa door het zwaard bevredigd te hebben, openbaren zou, en tot zoo lang onder den naam van Buonaparte verborgen moest blijven, zijnde naar hunne meening Buonaparte in Italie of Egypte
gebleven. Zijn zulke begrippen in onzen tijd onder Hollanders mogelijk, hoe veel minder mag men dan vreemd vinden, dat in Portugal, in de 16de Eeuw, aan den dood van Sebastiaan getwijfeld wierd! Welke aanleiding dit uitstrooisel aan bedrog en geestdrijverij heeft gegeven, om kort daarna een en anderen valschen Sebastiaan te doen verschijnen, zal ik hier niet aanroeren.
De verspreide twijfel aan 's Konings omkomen belette echter niet, dat men ter vervulling van den door hem ont- | |
| |
ledigden throen overging. Zijn oudoom Henrik volgde hem in de Koninklijke waardigheid op, en regeerde twee jaren. Filip de II van Spanje, zijn zusters zoon, veroverde haar op den natuurlijken zoon van deszelfden broeder, die bij de Portugeezen reeds in Henriks plaats uitgeroepen was. Zestig jaar daarna besteeg in Jan den IV het Huis van Bragança den zetel, en werd er door de gebeurtenissen op bevestigd.
Intusschen bleef de hoop op Sebastiaans wederkomst in stilte den indruk behouden, dien zij eens in het hart of in 't zwakke hoofd der Natie gemaakt had, en geen tijdverloop wischte dien uit. Meer dan één menschenleeftijd ging om, en de dood van Sebastiaan (al ware er ook niets van bekend geworden) moest naar den vasten loop der Natuur zeker, zijn voortdurend leven onmogelijk zijn; maar men gaf daarom geene inbeelding op, die der Natie eenmaal dierbaar geworden was, en van ouders tot kinderen overging. Men herinnerde zich nog altijd (hoe verwardelijk dan ook) aan den vroegeren bloeistand van Portugal, onder Alfons den V, Jan den II, en Emanuel den Gelukkige, toen het zijne verwinnende wapenen door onbezochte zeën naar de beide Indien voerde, Afrika tot het tooneel van de blinkendste veroveringen maakte, en het hatelijk, het ersvijandelijk Spanje sidderen deed. Sebastiaan had geschenen de verliezen van Jan den III te zullen vergoeden, en zijn Rijk den ouden luister teruggeven. Zijne persoonlijke dapperheid en onversaagbare moed maakten de verwachting en wellust des Volks uit. Hem had men zich gewend, als den Hersteller aan te zien. Dit was in de dieper vernedering, die er volgde, de troost geworden, en het bleef die bij het verlies van de autonomie onder een vreemd Vorst, wien men als natuurlijken vijand des Lands en tevens als overweldiger aanmerkte. En dus, verre van uit te slijten, werd het een meer en meer geliefkoosd denkbeeld, en vires acquirebat eundo. Eene oude overlevering kwam hierbij, dat aan Koning Alfons voorzegd was, dat zijne nakomelingschap in het 16de lid of in de 16de geboorte (geraçaō) een' geweldigen slag lijden, maar dat zij echter in die vernedering behouden zou worden. Men vond die vernedering in den rampzaligen toestand van 1578, en zag geen behoud, dan in den persoon des verdwenen Konings. 't Was volgens die overlevering de Zaligmaker-zelf, die Alfonsus verschenen was,
en hem dit verzekerd had; en het wapen door Alfons aangeno- | |
| |
men, en den verkoopprijs van Jezus vertoonende, was er 't blijvend gedenkteeken van. Had de Zaligmaker deze verzekering gegeven, hij kon ze vervullen, waarom niet? dus dacht men, dus bleef men denken, en het werd tot een punt van gemoedelijkheid, aan de mogelijkheid, en zoo ook aan de waarheid, geen twijfel te hechten.
Bij een Volk, dat eerbied voor de H. Schrift heeft, vindt men alles, waarin men belang stelt, in de Joodsche profecyen. Men leest er de Nationale gebeurtenissen in voorspeld, nadat zij daar zijn; maar men zoekt er ook het toekomstige in. Het IV Boek van Esdras (4 Hoofdstuk) dat men eerst op Alfonsus den I, den eersten Koning van Portugal, na zijne blinkende overwinning op vijf Moorsche Koningen in de 12de Eeuw, toepaste, werd nu op de wederkomst van Sebastiaan geduid. ‘Ecce dies veniunt, et exsurget regnum super terram, et erit timor acrior (ejus, quam) omnium regnorum quae fuerunt ante eum.’ Dat Rijk (zeide men) is dat van D. Sebastiaan na zijne wederverschijning. Esdras verklaart dat Rijk nader: ‘Aquilam quam vidisti adscendentem de mari, hoc est regnum.’ Die Arend is (meent men) het leger van Sebastiaan, een magtig leger, dat van over zee komen zal, en nu sedert 300 jaren op een onbekend Eiland in gereedheid ligt, om den standaard op te heffen en naar Lissabon te voeren.
Men weet, dat deze voorspelling van ouds van het Romeinsche Rijk is verstaan. Zij werd ook in 1640 door de Jezuiten in Portugal, vijanden van het Huis van Bragança, doch die zich toen aangenaam trachtten te maken, door het nieuwe Hof te vleien, algemeen door de troonbeklimming van Jan den IV vervuld gerekend. Doch zekerlijk was die vervulling vrij mager, en men kan hun, die de oprigting van een zoo ontzachlijk Rijk onder zich verwachteden, niet wel kwalijk nemen, dat zij op iets meerders, dan de zwakke regeering van het Huis van Bragança, uitzagen.
Doch het is bij de Heilige Profeten (onder wier schriften de Portugeezen met het gros der Katholijke Kerk ook het 3 en 4de Boek van Esdras gewoon zijn te stellen), het is bij den eenigen Esdras niet, dat men staan blijft. Daar zijn eenige voorspellingen in de volkstaal, waarmeê men veel op heeft, en die ook den tijd van Sebastiaans wederverschijning bepalen. Onder deze Profeten is Gonzalo Anes Bandarra een der voornaamsten. En hij is de groote
| |
| |
steun der verwachters van deze herschijning huns Konings, in wiens handen alle Oppermagten der Aarde, Christenen, Mooren, Turken en Heidenen, hunne scepters zullen overgeven, en die (wil men) op klaren lichten dag uit de wolken zal neêrdalen op het kasteel van Lissabon, en zich daar voor dien langgemisten Sebastiaan bekend maken. Zijne voorspellingen zijn in Portugeesche verzen vervat. Maar zij staan op zich-zelven niet. Zij worden onderschraagd van veel ouderen, als van een ongenoemden Hermiet van Montferrat, door anderen Donato geheeten, van een Moor van Grenada, van sint Isidorus (in de 6de Eeuw Bisschop van Sevilla), van een Japanschen Priester, genaamd Pater Clemente Gomes, enz. en, wat niet vergeten moet worden, van Kassandra-zelve, de Trojaansche, Priamus dochter; aan welke het ongelijk, dat hare ligtzinnige tijd- en stad-genooten haar door de ongeloovigheid aan hare voorzeggingen aandeden, na zoo vele eeuwen door de schranderer bedachtzaamheid van de Portugeezen vergoed wordt.
Ik zal in de bijzonderheden dezer voorspellingen niet treden, noch in de verscheidenerlei uitleggingen en toepassingen, die zij van tijd tot tijd, naar aanleiding der gebeurtenissen, gevonden hebben. Ik zal alleen opmerken, dat men onder de Sebastianisten twee verschillende hoofdbegrippen naar de tijdorde onderscheiden moet. De eersten verwachtten, dat die Koning bij zijne verschijning eerst geheel Afrika overmeesteren en van zijne daar geleden nederlaag wraak nemen moest. Dan moest hij naar Palestina gaan en de Heilige stad uit de handen der ongeloovigen scheuren, en het Rijk der Turken vernietigen, immers uit Europa verdrijven en verzwakken. Dan met een talrijk leger naar Portugal trekken, 't geen hij uit velerlei landen zou zamentrekken, en Filip den II op 't lijf vallen, die zich na de Cortez van Thomar in Lissabon onthield, hem tot Evora en in 't veld van St. Bras vervolgen, verwinnen, en met eigen hand in 't gevecht afmaken, op een wit paard in Madrid zijne intrede doen, en zich heer van de Kastiljaansche Monarchy maken. Dit moest hij doen na uit zijn onbekend eiland gekomen te zijn, waar twee Kapucijnen hem gesproken hadden, in den tijd dat hij nog onder de boete lag, hem door andere Kapucijnen, ter zake van zijn rockeloozen togt, opgelegd. Het blijkt, dat deze bijzonderheden van na de aanmatiging der Portugeesche kroon door Filip II dagteekenen.
| |
| |
Lateren van dien aanhang, dezelfde voorspellingen aannemende, verklaarden ze als slaande op Jan den IV, aan 't hoofd van welken de Jezuit Manoel de Escobar staat, die in zijn werk Restauraço de Portugal prodigiosa in 1643 zich onder den naam van Doctor Gregorio de Almeida verborg, en daarin betoogde, dat die Koning-alleen de waarlijk beloofde Vorst der profecyen is, die van Esdras niet uitgezonderd. Eenige der profecyen, die men thans leest, zijn ook zigtbaar na of ten tijde van Jan den IV gesmeed, en doelen hoogstkennelijk op de drie Spaansche Filippen, de II, III en IV, als voorgangers van hem. Doch zoo zeer dit denkbeeld alstoen met veel warmte omhelsd en gekoesterd wierd, natuurlijkerwijze ging het ongevoelig voorbij. De herstelling van een Nationaal Vorst op den throon van Portugal was aanmerkelijk genoeg om een tijdperk in de Geschiedenis te maken, maar de daarmeê verbonden gebeurtenissen waren zoo verre beneden de verwachting, van het Rijk van Sebastiaan opgevat, dat men de voorspellingen, waar zij op rustte, moest opgeven, of weldra tot het oude terugkeeren.
De oude Sebastianisten derhalve bleven in wezen, en nieuwere verdichtsels, bij de ouden gemengd, maakten de zaak wel meer verward, maar verdrongen het oude gevoelen niet, dat het ongelukkig slagtoffer van den slag van Alcasar persoonlijk tot voorwerp had, en, hem tot het Hoofd van eene vijfde algemeene Monarchy makende, iets met de verwachting der Chiliasten gemeen had, hetgeen, veelligt bij eene domme en onwetende Natie het een met het ander doende verwarren, een middelding voortbragt, dat zich-zelf niet gelijk was. Immers de Sebastianisten tellen onder zich Antonio Vieiro, die een sleutel der profeten en geschiedenis van de toekomst geschreven heeft; dien men niet zeggen kan Sebastiaan te prediken, maar op zijne wijze een uitlegger van Joannes openbaring te zijn. 't Is ook mogelijk, dat een overblijfsel van Jodendom, waarvan velen in Spanje en Portugal niet geheel en al vrij zijn, hetgeen de Rabbijnen van de verschijning van hunnen Messias opteekenden, aan Don Sebastiaan heeft doen toeschrijven, of in dezen den Messias verwachten. Hoe het zij, de Secte hield zich staande, schoon zonder geruisch of opzien te verwekken, ten zij nu en dan bij de Inquisitie, die haar mede onder de ketteryen, uit het Chiliasmus gesproten en aan het Jodendom grenzende, scheen te rangschikken. Doctor Joa Manoel, Benediktijner, deed in 1736,
| |
| |
ter gelegenheid der geboorte van de tegenwoordige Koningin van Portugal, bij de Universiteit te Coïmbra eene predikaatsie, daar ook gedrukt, waarin hij voornamelijk uit de profecyen van Kassandra en sint Isidorus betoogt, dat de tegenwoordige Prins Regent, toen nog ongeboren en die het onzeker was of ooit bestaan zou, (en niemand anders) die stichter van de vijfde Monarchy worden moest. Dit stuk echter vond weinig ingang: men bleef het oog op den ouden Sebastiaan gevest houden.
Maar zoo zeer als in tijden van rust dergelijke uitzigten in het toekomende veelal inslapen, zoo onstuimig wekken algemeene rampen, oorlogen en staatsomwentelingen dezelve teffens met de meest vermogende driften weêr op, en men heeft de komst van Sebastiaan veelligt nooit met meer vuur en ijver te gemoet gezien dan in deze dagen. En in het bijzonder werd 't jaar 1808 als het perk der vervulling beschouwd.
Een oud versjen, namelijk, duidde daar niet onkennelijk op in de volgende regels:
Pōe dois ós hum sobre outro,
E pōe-lhe outro á direita;
Pōe outro como o primeiro,
Stel twee nullen op elkaêr:
Stel een andere daar neven:
De eerste daar weêr naast geschreven,
Men ziet met den eersten opslag, dat dit het getal 808 beteekent of aanwijst. En dit versjen veroorzaakte dan ook, dat men dit getal door de vreemdste berekeningen, zelfs uit de 70 weken van Daniel, heeft gemeend te bevestigen.
Bij deze tijdbepaling komt eene uitdrukking van den evengenoemden Bandarra: dat hij zijne banier zal opheffen tegen eene Grifa (woord in het oud Portugeesch eenen Arend beteekenende), 't geen men thans op den Keizer der Franschen toepast, als den Arend in zijne veldteekenen voerende. Men behoeft het verband der woorden van deze plaats alleen in te zien, om dadelijk overtuigd te worden, dat de zoogenoemde Profeet van niemand dan Jan den IV spreekt; en het is voorlang reeds uit meer Portugeesche Schrijvers opgemerkt, dat men in Portugal
| |
| |
sints de Adelaars van Karel den V als Roomsch Keizer, in Spanje gevoerd, dit Veldteeken met het Spaansche verwarde, indien zij al niet (gelijk sommigen willen bij de Koningen zijne nazaten behouden zijn. De Sebastianisten, zoo verre niet ziende, vinden in de Fransche Adelaars hunne profecyen ondersteund; en men zou mogen denken, dat zij dus, deze Grisas, het voorwerp van de voorspelde overwinning huns verlossenden Monarchs, ziende zegepralen, en daarbij het jaar 1808 verloopen ziende, of den moed moesten opgeven, of met eene wanhopige drift en woede te weer snellen. Maar neen: weêr eene andere profecy zendt die Arenden nogmaal in Spanje; en dan eerst, als dit t'ondergebragt zal zijn, en de vijand dan Portugal zal meenen te onderwerpen, zal Sebastiaan hen ontmoeten, verslaan en verdrijven, en van dien tijd af tot in 1821 regeeren, om dan de geheele wereld onder zijn gebied te vereenigen. Hier komt ter versterking dier gevoelens nog bij, dat, volgens dezelfde profecyen, vóór de komst van Sebastiaan eene geweldige scheuring in de kerk moet voorvallen, door het kiezen van een' tegenpaus; en dat ook de jongste gebeurtenissen deze scheuring als hoogst nabij aankondigen.
Maar echter, zal men zeggen, het jaar 1808 is verloopen en D. Sebastiaan heeft de verwachting te loor gesteld. - Dit verergert de kwaal, maar geneest haar niet. De Fransche benden zijn in dat jaar onder den Generaal Junot in Portugal getrokken, en het ontbreekt nu niet aan zulken, die in zijn leger D. Sebastiaan verborgen achten, en hem uit dat leger-zelven te voorschijn willen doen komen. Hij is verschenen, zeggen zij, maar nog niet bekend geworden, en dit zal hij, wanneer hij openlijke zijne banieren opsteekt en in Spanje den grooten vijand bekrijgt, die dan door zijne hand vallen zal.
En wat is 't gevolg van dat alles? Dit, dat, terwijl een zoo magtig aantal, als de Sebastianisten uitmaken, in alle de gebeurtenissen, die thans en hun Vaderland en geheel dit werelddeel overkomen, niets anders dan de toebereidselen tot den heerlijken dag der herschijning van Don Sebastiaan aanmerken, aan wien ook alleen de roem van het redden des lands en het verslaan van den vijand moet overgelaten worden, zij 's vijands overwinningen en hunnen eigenen nood en gevaar met de grootste laauwheid en onbewegelijkheid, en (zoo het de Schrijver van het door mij aangehaald werkje uitdrukt) met de handen over
| |
| |
malkander, aanzien; zonder dat iets in staat is, hen tot wederstand, voorzorg, of eenige inspanning op te wekken. Bij alle voorvallen, dat aan dag (zegt die Schrijver) laten zij niet na openlijk te schreeuwen, ‘dat het Volk zich niet heeft te ontrusten, dat D. Sebastiaan toeschieten zal, en de geheele wereld onderwerpen.’ Zij laten de Engelschen, van wie in de profecyen nooit gemeld is, voor zich vechten, als ging hun de zaak zelfs niet aan, en gelooven hun opregt geloof en onwrikbare Vaderlandsliefde niet beter te kunnen doen uitschitteren, dan met lijdelijk te zijn in al wat er voorvalt, en de Voorzienigheid voor eene uitkomst te laten zorgen, die zij toch van voor eeuwen bestemd en geopenbaard heeft, en zeker door Sebastiaan nu tot stand zal brengen, en waarin 't wonderdadige alles moet afdoen. Waarom dan ook 't oogmerk van zijn boekje is, hen, als kwade Christenen, kwade Onderdanen, kwade Burgers, en tevens als de grootste aller zotten, aan zichzelven ten toon te stellen. Hoe zeer deze zelfde Schrijver niet nalaat te erkennen, dat het onder deze dweepers aan geene verstandige, geleerde en godvruchtige mannen ontbreekt, die voor 't overige alle achting verdienen, maar die op dit eenige punt in de hersens gekrenkt en voor reden onvatbaar zijn.
Doch dit is 't alleen niet: Het schijnt zelfs als of men in Portugal begint te vermoeden, dat men in de voorgewende profecyen van Sebastiaan aanspelingen op den Keizer der Franschen zoekt, en dien als de onder zijn' naam beloofde persoon tracht te doen aanmerken; waartoe ook weder de Arend der Fransche veldteekenen met de op het rijk van Sebastiaan toegepaste Arend van Esdras in verband wordt gebragt. Die de kronkelingen van 't bijgeloof en de doolhoven der staatkunde kent, met de wonderbaarlijke wijze, waarop zij zich in het duister ontmoeten, kan zich niet verwonderen, dat ook dit gevoelen, het zij dan in het openbaar, het zij in het geheim, voorstanders en apostelen vindt, en niet ongeschikt wordt geacht, om, wel bestierd, met het geweld der wapenen meê te werken tot de groote ontwerpen eens Overwinnaars, wiens uitzigten door niemand zijn af te meten. - Intusschen is dit overmerkwaardig, dat zoo vele oude en verschillende Volksvoorspellingen zich vereenigen, om aan de Eeuw, die wij beleven, eene geheele omkeering van het aardsche Heelal, en eene nieuwe algemeene Heerschappij over de Wereld toe te zeggen. Voorspellingen, die bij Turken en Chris- | |
| |
tenen, van 't Noorden tot het Zuiden, verspreid, en van de eene Eeuw tot de andere overgegaan, ondanks alle verscheidenheid in bijzonderheden, in het wezen der zaak volmaakt zamenvloeijen, en den zetel dier nieuwe Monarchy in het westelijk Europa bestemmen. |
|