De boer in de akademie.
Gedurende mijn verblijf aan de Hoogeschool (zoo verhaalde mij onlangs een mijner vrienden) was ik, op zekeren dag, bij een openbaar Letterkundig Twistgeding tegenwoordig, waarin eene Regtsgeleerde Verhandeling openlijk verdedigd werd. Onder de toegevloeide menigte viel mijn oog op eenen Boer. Hoewel hij, zoo als van zelf spreekt, zoo min het onderwerp, waarover geredetwist werd, als de Latijnsche taal verstond, scheen hij, echter, zeer aandachtig te luisteren, en geen gering vermaak te genieten. Een Student, die naast hem stond, en die gemoedsaandoeningen opmerkte, vraagde hem, hoe hij eenig vermaak konde vinden in zulke twistgedingen, als zijnde hij, om van onderwerp en taal niet te spreken, onbekwaam om te beslissen, voor welken kant de overwinning zich verklaarde. ‘Mijnheer!’ antwoordde de Boer, ‘ik ben zoo groot een lomperd niet, als waarvoor gij mij aanziet: want ik kan duidelijk bemerken, wie eerst boos worde; en die boos wordt, verliest het.’ Het dagelijksche menschenverstand deed den Landman gevoelen, dat hij, die de kracht zijner bewijzen gevoelde, bedaard zoude blijven, terwijl zijn tegenspreker boos zoude worden, omdat hij zijner minderheid bewust was, en zich onbekwaam vond, om zijne tegenwerpingen te kunnen volhouden.