Zeldzame lofrede op eenen koning.
De Adel van Armenie was, in de vijfde Eeuw, over de uitspattingen van zijn Opperhoofd, toen ter tijd den Christelijken Godsdienst nog toegedaan, zoodanig gebelgd, dat hij besloot, zich aan de Perzische heerschappij te onderwerpen. De Edellieden zochten ook de goedkeuring van den Armenischen Aartsbisschop izaak voor hun besluit te winnen. Deze echter (zoo als de Geschiedschrijver mozes van chorene, B. 3. K. 63, vermeldt) antwoordde, vol van heiligen ijver: ‘Het is waar, onze Koning is verslaafd aan de zinnelijke vreugden dezer wereld; maar - hij is door het heilige water des Doops gereinigd. Het is zoo, hij bemint de Vrouwen al te zeer; maar - hij aanbidt echter niet het Vuur en de andere hoofdstoffen. Hij verdient uwe berisping en de verwijting van een slecht gedrag; maar - hij is een getrouw en geloovig Roomsch Christen, en, mogen zijne Zeden schandelijk zijn, zijn Geloof is vlekkeloos. Nimmer zal ik toestemmen, dat mijne schapen aan de woede van verscheurende wolven worden overgelaten. Gij zelve zoudt maar al te vroeg de ligtzinnige ruiling betreuren, van aan de blinkende deugden van eenen Heiden de voorkeur gegeven te hebben boven de zwakheden van een' Geloovigen.’