De hoofdoorzaak, waardoor het vermeld ongemak bij deze eenvoudige verlossing ontstond, was enkel de te snelle zamentrekking van den mond des uterus, denkelijk verwekt door de wrijving op het benedenst gedeelte daarvan, die denzelven zoo snel deed zamenkrimpen, dat wel de placenta, doch niet het teffens uitgevaat bloed werd uitgedreven, hetwelk dus zitten bleef en stolde; waardoor het de houding aannam van een nieuw vreemd ligchaam, in staat, om, door de verhindering der volkomene zamentrekking van dat deel, eene haemorrhagia te veroorzaken.
Uit gelijksoortige redenen schijnt het gewoon verschijnsel te ontstaan, dat, wanneer er bij, of oogenblikkelijk na de verlossing, geene ontlasting van bloed plaats grijpt, zulks sterke naweeën en haemorrhagiae ten gevolge heeft. De grond hiervan schijnt te liggen in eene onregelmatig sterke zamentrekking van de inwendige vlakte des uterus, waardoor de monden der vaten worden te zamengedrukt, eer zij zich van het in hun bevat bloed hebben kunnen ontlasten; waaruit vervolgens noodwendig geweldige navlagen, en dus ook ligt zware haemorrhagiae, moeten ontstaan.
Eindelijk kan ook deze Waarneming ons leeren, dat de teruglating der placenta in den uterus, wanneer zij niet van zelve komt, niet onvoorwaardelijk moet worden aangeprezen. Wanneer de placenta waarlijk met den uterus sterk is te zamengegroeid, of wanneer zij door de werkeloosheid van denzelven niet wordt afgestooten, dan moet men de werking der Natuur afwachten. Doch wanneer de placenta geheel is losgeworden, of als daarvan maar enkel een stuk aan den uterus vastzit, en dit vastzittend gedeelte de verhindering van de ontlasting des geheels te wege brengt, dan is de spoedige wegneming daarvan noodzakelijk, dewijl anderzins dus hier, gelijk door den tegen het ostium nteri liggenden bloedklomp in deze Waarneming, eene onregelmatige zamenkrimping van den uterus, en daardoor eene sterke haemorrhagia, wordt veroorzaakt.