Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKarakter van den heer Edward Gibbon, Esq., door hemzelven gesghetst.(Overgenomen uit de Miscellaneous Works of edward gibbon, Esq.)
‘Daar het belangrijk Geschiedkundig Werk van den Heer gibbon, de Geschiedenis van het Verval en den Ondergang des Romeinschen Rijks, thans in het Nederduitsch vertaald ten voorschijn treedtGa naar voetnoot(*), verlangt men gewis, iets van dien Schrijver, en bijzonder van zijn Karakter, te weten. Hij zelf heeft, in zijne jeugd, daarvan eene schets ontworpen, welke wij hier mededeelen.’
Dagboek. Den achtsten van Bloeimaand 1762. Dit was mijn geboortedag, op welken ik in het zes-en-twintigste jaar mijns levens trad. Dit gaf mij gelegenheid om eenigzins in mijzelven te keeren, en onpartijdig mijne goede en slechte hoedanigheden te overwegen. Het bleek mij, bij die beschouwing, dat mijn Karakter deugdzaam was, onbekwaam tot eenige lage daad, en gevormd tot edelaardige bedrijven; maar tevens, dat het stoutmoedig, geweldig, en in de zamenleving onaangenaam was. Deze hoedanigheden moest ik trachten aan te kweeken, uit te roeijen of te bedwingen, overeenkomstig met derzelver onderscheidene strekking. Vernuft of Geestigheid be- | |
[pagina 504]
| |
zit ik niet. Mijne Verbeeldingskracht is eer sterk dan bevallig. Mijn Geheugen omvat veel en is vast. De schitterendste bekwaamheden mijns Verstands zijn uitgebreidheid en doordringendheid; dan mij ontbreken en vlugheid en naauwkeurigheid. Wat mijn Levensstand betreft, schoon ik somtijds mij des moet beklagen, is dezelve misschien best voor mijn Karakter geschikt. Ik kan alle de gemakken des levens genieten, en heb zeggen over die onashankelijkheid, (die eerste en voornaamste van alle aardsche zegeningen) welke men bezwaarlijk aantreft in een hooger of lager levenskring. - Wanneer ik spreek van mijnen Levensstand, moet ik daarvan uitsluiten den Krijgsdienst, waarin ik mij voor een tijd begeven heb. Schoon ik, wat tot het Krijgsmans leven behoort, met moed en ijver volbreng, is de Krijgsdienst niet voor mij geschikt, en voegt mij in geenen deele.
‘Hoe veel of hoe weinig gibbon, in dien jeugdigen leeftijd, zichzelven gekend hebbe, of hoe zeer hij door het wissellot des levens en der tijdsomstandigheden veranderd zij, kunnen wij best leeren uit zijne Levensgeschiedenis, welke reeds voorlange in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen geplaatst is; IIde Stuk voor den Jare 1796, bl. 355 enz., werwaarts wij onze Lezers verwijzen. Alleen merken wij op, dat in het Levensberigt van dien Geleerden geen gewag altoos gemaakt wordt van zijn Krijgsmans leven. Misschien heeft dit geen meldenswaardigen tijd geduurd. Nog geen twee-en-twintig jaren bereikt hebbende, voerde hij reeds de pen, en gaf een in 't Fransch geschreven proefstaal van zijnen letterarbeid, in den Jare 1761 uitgekomen, onder den titel van Essai sur l'Etude de la Literature. - Letterarbeid heeft hem den grootsten tijd zijns levens bezig gehouden, schoon hij ook als Staatsman optrad. Hij bereikte 56 jaren bij zijn sterven op den 16 Jan. 1794. - Schoon zijne levensomstandigheden, verre van eenigzins bekrompen te zijn, veeleer aan den ruimen kant schijnen geweest te zijn, schreef hij niet, zonder zich daarvoor ruim te laten betalen. Althans wij vinden aangeteckend, dat hij voor het Handschrift zijns Werks over het Verval en den Ondergang des Room- | |
[pagina 505]
| |
schen Rijks, in Engeland ongemeen sterk getrokken, vierduizend Ponden Sterl. Ontvangen hebbe. Algem. Kunst- en Letterbode, Isten D. Iste St. bl. 73. Ter boven gemelde plaatse, in ons Mengelwerk, hebben wij aangeduid, dat Lord sheffield, een van gibbon's Boezemvrienden, in 't licht gegeven had gibbon's Miscellaneous Works, gepaard met een Levensverhaal diens Schrijvers, en dat wij het toen gegevene slechts als een Voorlooper aanmerkten. Wij hebben, te dezer gelegenheid, dit verder nagegaan, en een Toevoegsel tot de boven opgegevene Karakterschets aangetroffen, welk wij hier, met den aanloop, mededeelen. Gibbon geeft het onder den titel: On Self-Biography.’
Een sterk verlangen om onze Voorouders te kennen en daarvan te gewagen, heerscht zoo algemeen, dat zulks moet afhangen van den invloed eens algemeenen beginsels, in de ziel des menschen gehuisvest. Wij schijnen geleefd te hebben in den persoon onzer Voorvaderen: het is de taak en de belooning der trotschheid, die reeks van denkbeeldige langlevendheid zoo verre uit te strekken. Onze verbeelding is altoos werkzaam, om den naauwen kring, in welken de Natuur ons omschreven heeft, wijder en wijder uit te breiden. Vijftig of honderd jaren levens mogen het deel van een enkel mensch zijn; maar wij stappen den dood voorbij, met zoodanig eene hope, als Godsdienst en Wijsbegeerte ons inboezemen, en wij vullen de ruimte, welke onze geboorte voorgaat, op, door ons te vereenigen met de veroorzakers van ons aanzijn. Ons bedaarder oordeel zal eerder strekken om den hoogmoed op eene oude en waardige afkomst te matigen, dan te onderdrukken. De Schimp- en Hekel-dichter moge vrij lagchen; de strenge Wijsgeer moge het voorhoofd fronsen; maar de Rede zelve zal eerbied betoonen voor vooroordeelen en begrippen, die, als 't ware, door de ondervinding des menschdoms geheiligd zijn. Wat er ook zijn moge van de onderscheiding, toegeschreven aan een hooger rang in den Staat, opvoeding en voorbeeld zullen dikwijls bij de zoodanigen eene waardigheid van gevoelens en voegelijkheid van gedrag te wege brengen, welke ten beschermengel dient, om hunne eigene hoogachting en die van anderen niet te verbeuren. | |
[pagina 506]
| |
Wanneer wij lezen van eenen doorluchtigen Stam, zoo oud, dat het begin van denzelven in de duisterheid der eenwen ons ontwijkt, en zoo waardig, dat dezelve geen einde scheen te moeten hebben, nemen wij deel in de onderscheidene lotgevallen, denzelven bejegend, en kunnen wij niet wraken de edele geestdrift, of zelfs den onschadelijken trots, der zoodanigen, die met de eere van derzelver naam in verwantschap staan. Wat mij betreft, indien ik mijne verwantschap kon afleiden van eenen Veldheer, van eenen Staatsman, of beroemd Schrijver, ik zou hunne Levensberigten beoefenen met kinderlijke liefde. - In de nasporing van vroegere gebeurtenissen wordt onze weetlust aangevuurd door de regtstreektche of zijdelingsche betrekking op onszelven; doch in de waardering der eere moeten wij de gaven der natuur boven die der fortuin schatten; ten aanzien der hoogachtinge onzer Voorvaderen de hoedanigheden meest waarderen, die de belangen der maatschappije bevorderen; van eenen Koning af te stammen min waarlijk edel keuren, dan as te dalen van eenen man van verstand, wiens schriften de verste nakomelingschap onderwijzen of vermaken. Het Geslacht van confucius is, mijns oordeels, het luisterrijkste in de wereld. Na eene moeijelijke opklimming van acht of tien eeuwen verliezen wij onze Baronnen en Prinsen van Europa in de dikke duisternissen der middeleeuwen; maar, in de bestendige en uitgebreide gelijkheid van het Chineesche Rijk, heeft de Nakomelingschap van confucius, meer dan tweeduizend en tweehonderd jaren, de ongestoorde eere eener bestendige opvolginge genoten. De Stamvader des geslachts wordt nog heden ten dase geëerbiedigd door den Vorst en het Volk, als het levendig beeld van den wijssten der menschen. - De adeldom der spencers is opgeluisterd en verrijkt door de zegeteekenen van marlborough; maar ik raad de nakomelingschap om the Fairy QueenGa naar voetnoot(*) voor het sraaiste juweel in hunne kroon te houden. - Ik heb hier mijne bijzondere begrippen zonder schroom of achterhoudendheid voorgedragen, gelijk ik altoos doe. Dat deze gevoelens juist, althans natuurlijk zijn, geloof ik vast, dewijl ik geheel be- | |
[pagina 507]
| |
langeloos in de zaak ben, daar ik van mijne Voorvaderen noch eere, noch schande kan hebben.
‘Na deze inleiding volgt gibbon's gevoelen over de Levensbeschrijving van zichzelven.’
Een opregt en eenvoudig verhaal van mijn eigen leven moge mij vermaak verschaffen in eenige mijner ledige uren; doch zulks zal mij, mogelijk met regt, onderhevig maken aan de beschuldiging van trotschheid. Het sta mij echter vrij, aan te merken, hoe, uit de ondervinding van vroegere tijden en die van latere dagen, de menschen altoos nieuwsgierig geweest zijn om de personen te kennen, die eenige beeldtenis van hunne geestvermogens der wereld hebben nagelaten. De schraalste berigten van zoodanige mannen worden met vlijt opgezameld en met gretigheid gelezen; en de Letteroefenaar, in ieder vak, mag eene les nemen, of een voorbeeld ontleenen, uit de Levensberigten, welke de meeste gemeenschap en overeenkomst met zijn eigen leven hebben. Mijn naam mag, in volgende tijden, plaats vinden onder duizend Artikelen van eene Biographia Britannica; doch ik houd mij ten volle verzekerd, dat niemand zoo bekwaam of bevoegd is, als ik zelve, om de volgreeks van mijne denkbeelden en daden te beschrijven. Het gezag mijner Leermeesteren, de deftige thuanus en de wijsgeerige hume, zou genoeg zijn om mijn oogmerk te regtvaardigen; dan het zou niet moeijelijk vallen, eene breede lijst aan te voeren, zoo van ouden als hedendaagschen, die, onder verscheidene gedaanten, hunne eigene Pourtraiten hebben opgehangen. Zoodanige Pourtraiten zijn niet zelden de belangrijkste, en somtijds de éénige belangrijke gedeelten hunner Schriften; en, indien zij naar waarheid zijn opgesteld, vallen wij zelden klagtig over de uitgebreidheid en het tot kleinigheden afdalende van dusdanige persoonlijke Geschriften. De Levensbeschrijvingen van den jongen plinius, van petrarcha en van erasmus zijn begrepen in de Brieven, welke zij der wereld mededeelden. De Proeven van montagne en Sir william temple brengen ons in de huizen dier mannen, en wij leeren, wat in hunne harten omging. Wij lagchen zonder versmading over de hevige driftvervoeringen van benevonuta cellini en de op- | |
[pagina 508]
| |
geruimde vrolijkheid van colley cibber. De Belijdenissen van den H. augustinus en van rousseau ontsluiten ons de heimelijke roersels van het menschelijk hart. De Levensbeschrijving, welke de geleerde huet van zichzelven gaf, heeft andere zijner Werken overleefd. De Gedenkschriften van goldoni zijn, indedaad, tooneelmatiger dan zijne Italiaansche Comedien. De Ketter en de Kerkleeraar worden sterk uitgemerkt in de karakters en lotgevallen van whiston en Bisschop newton. Ja zelfs de ellendige Levensopstellen van micha l de marolles en anthony wood verkrijgen eenige waarde, uit hoofde van de getrouwe afbeelding van menschen en zeden. - Dat ik gelijk sta met, of meerder ben dan, sommigen dezer opgenoemden, kan de zedigheid of gemaaktheid mij niet verhinderen openlijk te bekennen.
‘'t Zijn deze Miscellaneous Works van den Heere gibbon, waaruit wij voorhebben nu en dan iets te ontleenen, 't welk, onzes oordeels, voor onze Lezers geschikt is. Het zal somtijds Personen en Zaken betreffen, van elders bekend; doch het oogpunt, waaruit de Heer gibbon dezelve beschouwt, de gedachten, welke hij bij die gelegen heden uitboezemt, de wendingen, welke hij aan zijne berigten weet te geven, zullen er eenige nieuwheid aan bijzetten, althans een leerzaam en niet zelden een verlustigend onderhoud verschassen. Wanneer wij het noodig oordeelen, zullen wij de vrijheid nemen, er eene korte aanmerking bij te voegen.’ |
|