met het schrijven van een Catechismus en de Onderwijzingen voor een Christen, welke hij naderhand op de pers van de Louvre allerprachtigst liet drukken.
Met de Koningin te Parijs wedergekeerd, werd hij in den Raad toegelaten als Secretaris van Staat, tegen het gevoelen van zijnen Souverein, die zijne andere Staatsdienaren te kennen gaf, dat het hun berouwen zou, hem in zulk een aanzienlijken post gesteld te hebben. Welhaast, echter, blonken zijne groote talenten, in dit vak, zoo luisterrijk uit, dat hij den rang van Eersten Staatsminister bekleedde, met eene volheid van gezag en magt, als vóór hem nimmer eenig Minister in Frankrijk bezat.
Hij deed zijnen Broeder uit het Carthuizer Klooster komen, maakte hem Kardinaal, Aartsbisschop van Lions, en Groot Aalmoezenier van Frankrijk. Zijn Broeder liet noode het Kloosterleven varen, en schreef bij herhaling aan zijnen Broeder te Parijs, om te bewerken dat hij mogt ontslagen worden uit eenen stand, waarin hem zoo weinig tijds overschoot, om op zijne geestelijke belangen te denken, en die te bezorgen. De Kardinaal, na den inhoud dier brieven begrepen te hebben, lag ze voorts ongelezen ter zijde.
Richelieu heeft de verdienste, van de wijdberoemde Fransche Akademie opgerigt, en van de Fransche taal aan vaste regelen verbonden te hebben. In eene Kweekschool, door hem in zijne geboortestad opgerigt, gaf hij last, dat alleen de Fransche taal zou geleerd, en de Kweekelingen in die taal alleen in de wetenschappen zouden onderwezen worden.
Staande zijn volmagtig Staatsbewind, vervoegde zich een zeer dienstvaardig Heer tot den Kardinaal, en gaf hem berigt van eene menigte vrije uitdrukkingen, door eenige Personen van aanzien gebruikt, ten nadeele van 's Kardinaals karakter en gedrag; uitdrukkingen, door hem gehoord. ‘Wat, schurk!’ voegde richelieu hem toe, ‘hebt gij de onbeschaamdheid, om mij dit alles in mijn aangezigt te zeggen, onder voorwendsel dat gij zulks van dezen en genen gehoord hebt, - van Personen, die ik weet dat mij de hoogste achting toedragen?’ Hij schelde, en zeide tot den binnenkomenden Pagie: ‘Een uwer brenge dezen lastigen en slechten knaap de trappen af!’
Richelieu was, bij het bekleeden van deze aanzienlijke, en hem zeker door velen benijde waardigheid, zeer onderhevig aan slapeloosheid. Altoos was er in zijn slaapvertrek een Pagie, die, wanneer hij niet kon inslapen, hem moest voorlezen. Een jongeling, hem tot dat einde bijzonder aanbevolen, zich verbeeldende dat de Kardinaal in slaap gevallen was, keek in eenige omtrent hem liggende papieren. De Kardinaal had enkel zich gehouden of hij sliep, om 's jongelings eerlijkheid en trouwe te beproeven; hij sloeg strenge blikken