spaanschlederen kolders, op het hoofd eenigen roode gevlokte zijden hoeden, anderen blinkende ijzeren stormhoeden met driederlei pluimen. De Vaandragers, Pijpers en Tamboers hadden kolders, eenigen van goud-, anderen van zilver-laken, eenigen van wit fluweel, anderen van wit spaanschleêr, met gouden passementen geboord. Hunne rappieren en daggen met fluweel overdekt en kunstiglijk met gewerkt zilver versierd.’
Die te paard zaten, waren in volken en vanen verdeeld, en wedijverden in pracht. De Kooplieden van Lucca en Milaan, de Engelschen, de Spaanschen, de Duitschers en de Oosterlingen waren in den trein; dan die van Genua en Florence, en de Portugezen, moesten, om verschil van rang, op order van den Keizer, thuis blijven. Die van Florence hadden zich het prachtigst uitgerust. Omdat het berigt hiervan te uitgestrekt is, geven wij alleen het korter aangaande de Oosterlingen.
‘Deze waren vijftig uitgelezen mannen te paard, elk met zijnen lakkei, rijdende naar hunnen rang twee aan twee. Hun opperkleed was ongegord, van paarsch fluweel, met geplooide mouwen, reikende tot aan de knieën, met een paarsch fluweelen schuif achter van den hals hangende, aan alle kanten met zilver geboord. Hunne hoeden van paarsch fluweel met zilveren Duitsche kransen en roode en witte pluimen. Al het ijzerwerk hunner rappieren zeer fraai verguld. De scheden der degens en de zadels der paarden waren met paarsch fluweel bekleed. Al het overige paardentuig was versierd met boordsels en met witte en roode franjes. De toomen, stegelreepen en sporen blonken van zilver. De laarzen waren van zwart leder. Hunne lakkeijen waren alle, of in gele en witte, of in witte en roode zijde gekleed.’
Langs den ganschen weg waren kolossale praalgebouwen geplaatst; en, of dit nog niet genoeg ware, was langs dien weg aan beide zijden eene colonnade gebouwd, waardoor alles met elkander vereenigd was; hetwelk beschreven wordt als volgt:
‘Deze geheele lange triumphale weg was ter wederzijden (van de Keizerspoort tot St. Michiels, dat is, tot het Hof toe) bezet met vierkante Kolommen, of Pilasters, ten getale van tweeduizend tweehonderd, te weten, 1100 ter eene en 1100 ter andere zijde. Zij stonden van elkander, eenige tien, andere vijftien voeten, naar gelegenheid der plaatse. Van boven waren, van kapiteel tot kapiteel, Supercilia of Architraven. Tusschen elke kolom, van het eene kapiteel tot het andere, hingen dubbele sieraden, van groene kruiden en boombladeren gemaakt, gioyen geheeten. Boven op de kapiteelen, om de andere kolom, stonden cirkels of festonnen van kruiden of bladeren, elk in 't ronde negen voeten wijd, waarin de naar 't leven gemaalde afbeeldsels van hooge personaadjen, alsmede derzelver wapens, inscriptien en