Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Les van Minerva. Flora, 't hoofd omkranst met rozen, Dwaalde eens door de velden rond, Waar zij, met een kroon van aâren, Ceres bij een' akker vond. Trotsch op al den tooi van bloemen, Ziet zij 't golvend goudgeel graan, Eerlang rijp voor 's maaijers sikkel, Met een smalend lachjen aan. ‘Ei, wat kroon hebt ge, ô Godinne! Uitgekozen voor uw hoofd! Siert ge u met een stervend struikje. Van het vrolijk groen beroofd? Neen, uw dorre halmen voegen Bij mijn bloemenperken niet: Mij behooren de offeranden, [pagina 399] [p. 399] Die u 't suffend menschdom biedt.’ Ceres zwijgt ... en Flora dartelt Vrolijk door het lagchend veld, Tot ze, in 't eind het hupplen moede, Weder naar d'Olympus snelt. Ras vervliegt de vruchtbre zomer: Sneeuw en hagel vallen neêr; Stormen rooven dorre bladen En geen knopje zwelt er meêr. Ziet, nu noodigt haar Minerve Tot een togtje naar beneên, Leidt haar door dezelfde velden, Langs denzelfden akker heên. ‘Waar,’ zegt Flora, ‘zijn mijn bloemen?’ ‘Alie dor en dood, mijn kind! Hier verschroeid door middaghitte, Daar geschonden van den wind.’ Peinzend zwijgt het blozend meisje: Maar Minerve neemt haar hand, Voert de schoone naar een hutje, Waar een koestrend vuurtje brandt. Daar bemerkt ze een teedre moeder, Met een' zuigling op haar' schoot, Knaapjes in een' kring gezeten, Bloeijend' als het morgenrood. ‘Hoe,’ roept Flora, ‘hier nog rozen, Nu geen grasspier 't veld versiert En geen needrig madeliefje In verdorde weiden tiert!’ ‘Lieve! zegt Minerve vriendlijk, 't Bloemke, dat uw oog bekoort, Is de vrucht van 't voedzaam koren, Sproot uit dorre halmen voort.’ [pagina 400] [p. 400] Schaamrood vliegt zij heên en huldigt Nu de milde Graangodes, Dankend', van den waan genezen, De achtbre Wijsheid voor haar les. H.V.L. Jr. Vorige Volgende