Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over den invloed van woonplaats of verblijf op de gezondheid.‘Deelden wij onlangs de bedenkingen eens geleerden Uitlanders, de Heer john sinclair, mede, over den invloed der ziele op de gezondheid des ligchaams en de duurzaamheid des levens, en werden dezelve van velen onzer Lezeren met genoegen ontvangen, niet | |
[pagina 367]
| |
minder aangenaam, vertrouwen wij, zullen hunde volgende bedenkingen zijn; en het is in deze verwachting, dat wij dezelve hier mededeelen.’
Geen schepsel is er, op hetwelk verandering van klimaat, voedsel en verblijf zoo weinig invloeds heeft, als op den mensch. Veel meer ruimte heeft hij dan eenig ander dier in de keuze van zijn levensonderhoud, veel meer hulpmiddelen om zich voor de ongematigdheden der lucht te beveiligen, veel meer vernuft om zich een verblijf te bereiden, naar de verschillende omstandigheden, in welke hij zich bevindt, berekend. - Niet minder waar is het intusschen, dat er, zelfs voor den vernuftigsten en door de Natuur gunstigst bedeelden mensch, omstandigheden zijn, veel voordeeliger dan andere, ter bewaringe van de gezondheid en ter verlenginge van het leven. Laat ons zien, hoe verre men het, in dit opzigt, heeft kunnen brengen in de bepaling van den invloed van ieder der verscheidenheden, die tusschen dezelve kunnen plaats hebben. 1. Invloed van het klimaat. De matigheid, aan de bewoners van warme landen eigen; de geringe moeite, met welke zij zich van voedsel voorzien, zonder tot zwaar werken genoodzaakt te zijn; de weinige kleederen, welke zij noodig hebben, of eene woning, die hen tegen de ongematigdheden van het weder beschut; omstandigheden, welke de laagste klassen der zamenlevinge verheffen boven drukkende behoefte, en de kwellingen van den geest, welke er het gevolg van zijn: dit alles moet, in het algemeen, deze landen gezonder maken, en voordeeliger voor het opbrengen van een groot getal kinderen, dan de koude landen. Van hier dat de reizigers hebben opgemerkt, dat, hoewel de landen, tusschen de keerkringen gelegen, ongezond zijn voor de vreemdelingen, die aldaar komen, de landzaten, echter, en zelfs de afstammelingen van Europeanen, aldaar geboren, er bijkans allen eene goede gezondheid genieten. De Negers, die de kust van Guinee bewonen, zijn, in het algemeen, voor ziekten bevrijd, sterk en kloek. Zij hebben vele kinderen, en brengen ze met kleine moeite groot. Niet zeldzaam is het, er tweehonderd te zien, aan een eenigen vader behoorende, en allen gelijktijdig levende. Jaarhjks worden uit dit land ongeveer zestigduizend slaven uitgevoerd; en men vergroot zekerlijk de | |
[pagina 368]
| |
zaak niet, indien men onderstelt, dat, sints den aanvang van den Slavenhandel, het getal der uitgevoerden op meer dan achttien millioenen te schatten zij. Indien het land niet zeer gezond en zeer voordeelig voor de bevolking ware, zoude het niet zoo talrijke verzendingen hebben kunnen opleveren. - Intusschen, hoewel de bewoners van warme landen, over het algemeen, eene goede gezondheid genieten, bereiken zij, echter, zeer zelden eenen hoogen ouderdom. Het leven wordt er al te zeer verhaast; de mannen bereiken er te vroeg hunne volwassenheid; de vrouwen worden er moeders op eenen ouderdom, in welken zij, in koude of gematigde landen, naauwelijks de kinderschoenen hebben uitgetrokken; het ligchaam wordt er te spoedig uitgeput, door het vleeschelijk genot, en door de verslapping, het gevolg der gestadige uitwaseming, aan welke het aldaar onderhevig is. De spijzen zijn er niet zeer versterkende. De hartstogten zijn er geweldiger. Alle deze oorzaken bijeengenomen verkorten er doorgaans aanmerkelijk den levensduur. Alle de reizigers hebben er den vroegtijdigen ouderdom der Negers opgemerkt. Weinigen bereiken den ouderdom van zestig jaren; en op den ouderdom van vijfënveertig jaren, en dikmaals vroeger, hebben zij reeds gevoel van de verschijnsels des afgeleefden ouderdoms. Het eenige welbevestigde voorbeeld van een hoogen ouderdom, mij bekend, is dat van eenen Neger, adoo genaamd, die nabij de rivier Sherbro woonde, en in den jare 1796 bij de honderd jaren oud moet geweest zijn, omdat hij zich toen herinnerde, toen hij vijftien jaren oud was, naar het eiland Barbados te zijn overgevoerd, ten tijde van Koningin anna, hetwelk hij aanduidde met te zeggen, dat het was voorgevallen, toen de Koning van Engeland eene vrouw was. - Men gewaagt indérdaad in Bengale van zekeren numas de cugna, die, zegt men, in den jare 1566, in den ouderdom van drichonderd zeventig jaren overleed. Maar het geval, hoewel verhaald door twee Portugeesche Schrijvers, die voor geloofwaardig worden gehouden, is te zeldzaam en ongemeen om eenig geloof te verdienen. En dat zelfs in Azie de hitte van het klimaat voor een lang leven niet gunstig is, kan ten bewijze dienen, dat in China, welks grootste gedeelte zekerlijk als een warm land kan worden aangemerkt, ten tijde als Keizer kien-long, in den jare 1784, door de geheele uitgestrektheid zijns Keizerrijks, alle de grijsaards, ouder dan hij, deed opzoeken, met bevel om dezelve naar Pekin te brengen, | |
[pagina 369]
| |
er niet meer dan vier werden gevonden, die boven de honderd jaren oud waren. Maar China bevat voor het minst tweehonderd millioenen inwoners: en wat zijn vier honderdjarige grijsaards tegen een zoo groot getal? Reden is er te gelooven, dat er meer in Schotland zijn, alwaar het getal der inwoneren geene twee millioenen bedraagt. In het algemeen mag het dan gezegd worden, dat de warme klimaten voordeeliger voor de gezondheid dan voor een lang leven zijn. Het tegendeel heeft plaats in koude landen. De ziekten, vooral dezulke, die bij voorkeuze de kinderen en de jonge lieden aantasten, zijn er menigvuldiger en zwaarder. Meer moet er gewerkt worden, om zich van voedsel te verzorgen en om zich tegen de guurheid der lucht te beveiligen. Doch deze zelfde oorzaken, die eene groote menigte in de eerste levensjaren doen omkomen en den voortgang der bevolking vertragen, versterken het ligchaamsgestel, en werken mede om de menschen aldaar langer te doen leven. - Van de voorbeelden van hoogen ouderdom, welke de koude landen voortbrengen, levert Noorwegen, misschien, de merkwaardigsten op. - De Koning en de Koningin van Denemarken, in den jare 1733, eene reis door dat land doende, genoten het zeldzame vermaak van tegenwoordig te zijn bij eene huwelijksinzegening, welke tot hun genoegen werd gevierd, tusschen zes personen, die hun werden voorgesteld, en ieder van welke over de honderd jaren oud was. - In het kerspel Aggerhus telde men, in den jare 1763, honderdvijftig paren, die bij de tachtig jaren gehuwd geweest waren. Deze driehonderd menschen moesten derhalve dooreen genomen bij de honderd jaren oud zijn; en misschien waren velen hunner nog ouder. - Onder de zesduizend negenhonderd negenëntwintig menschen, van allerlei ouderdom, welke, in den jare 1761, in het distrikt Christiana stierven, telde men driehonderd vierënnegentig, oud tachtig jaren, achtënzestig van honderd jaren, en zeven, nog ouder. Van de tweeduizend vijfhonderdtachtig, welke in dat zelfde jaar in het distrikt van Bergen overleden, hadden achttien den ouderdom van honderd jaren bereikt, behalve eene vrouw, welke honderdënvier, en eene andere, welke honderdënacht jaren oud was geworden. Intusschen is een zeer hooge graad van koude gewisselijk nadeelig voor den levensduur. Op IJsland, en in de | |
[pagina 370]
| |
noordelijke gedeelten van Azie, Siberie bij voorbeeld, is het iets zeer zeldzaams, dat de menschen onder worden dan zestig of zeventig jaren. - Het zijn, derhalve, over het geheel genomen, de gematigde klimaten, alwaar men de meeste kans heeft om gezond en lang te leven. Alles spant te zamen ter daarstellinge van dit voorregt: de lucht, het voedsel, de kleeding, de inrigting der woningen, de opvoeding, de geestgesteldheid der landzaten, de langzame en regelmatige wederkeering der saizoenen, enz. In Griekenland en Italie heeft het menschelijk geslacht den hoogsten trap van volkomenheid bereikt; en wanneer van elders inkomende oorzaken, als de verovering van het land, deszelfs overheering, de natuur van den regeringsvorm, enz. daarin geene belemmering hebben te wege gebragt, is het verstand hier insgelijks meest gekweekt en de heerschappij der driften best beteugeld. Gelukkig zij, welke hunne geboorte, hunne bezigheden of hunne bekwaamheden in gunstige omstandigheden brengen, om hunne woning in deze schoone landstreken te vestigen! 2. Meer- of minder hooge woonplaats. Lord bacon was de eerste, die hooge woonplaatsen heeft aangeprezen, als voordeeliger voor de gezondheid en een lang leven. Hij beroept zich op het voorbeeld der vogelen, die over het geheel zeer oud worden; hij schrijft dit toe aan de zuiverheid der lucht, welke zij inademen. Waar is het, dat pallas, in de provincien van Rusland, welke hij doorreisd heeft, vele grijsaards in de hooge oorden heeft gezien, en zeer weinigen in de valleijen. Buffon heeft hetzelfde aangemerkt, en hij beroept zich op de bergen van Schotland, van het land van Wales, van Auvergne en op de Zwitsersche bergen, als vertoonende een veel grooter getal oude lieden dan Holland, Vlaanderen of Polen. - Ligt laat de reden van dit onderscheid zich begrijpen. Op hooge plaatsen is de lucht zuiverder, meer ontheven van moerassige of stinkende dampen, wordende dikmaler vernieuwd dan in de vlakke landen; en de ontdekkingen der latere Scheikundigen hebben bewezen, van hoe veel belangs deze omstandigheden voor de gezondheid zijn. Dit verschil, intusschen, heeft zijne palen, en men moet niet denken, dat, hoe hooger eene woonplaats zij, de bewoners aldaar de voordeelen eener goede gezondheid en van een lang leven in ruimer mate moeten genieten. De ondervinding heeft geleerd, dat dezelve veel minder genoten wor- | |
[pagina 371]
| |
den op de toppen der Alpen, of op de hoogste bewoonde plaatsen, dan in de lage valleijen; en Zwitserland, hetwelk onwedersprekelijk het hoogste gewest van het oude vaste land is, heeft veel minder voorbeelden opgeleverd van zeer hoogen ouderdom dan Schotland. Hiervan kan de reden zijn, of dat de lucht, aldaar te droog, te zuiver, te fijn zijnde, te spoedig het leven verteert, of liever omdat de temperatuur der lucht aldaar te veranderlijk is, en hare veranderingen zeer spoedig zijn: omstandigheden, die, volgens de aanmerking van hufeland, zeer nadeelig voor de gezondheid zijn, inzonderheid wanneer de dampkring tevens regenachtig en vochtig is. 3. Ligging. Veel meer acht gaven de Ouden dan wij op de ligging hunner steden en huizen. Waar is het, dat zij de gelukkige uitvinding van het glas niet kenden, door middel van hetwelk wij tegen koude en winden ons gemakkelijk beschutten, zonder daarom het genot van het licht te verliezen. Maar, gelijk Lord bacon heeft aangemerkt, ‘hij, die, zelfs met dit voordeel, een fraai huis op eene slechte ligging bouwt, veroordeelt zichzelven om er gevangen te zijn;’ en dit is eene zaak, wel waardig dat onze bouwkundigen er meer achts op slaan dan zij gemeenlijk doen. Alle klimaten hebben, in dit opzigt, niet dezelfde behoeften, zoodat daaromtrent geen algemeene regel kan worden voorgeschreven. Varro, palladius en columella, die het klimaat van Italie inzonderheid schijnen in het oog gehad te hebben, willen, dat men, tot het bouwen van een Landhuis, zoodanig een stand zal kiezen, dat de voorgevel naar de opgaande zon gekeerd is, ten einde het tegen de winterstormen te beveiligen. Nog verder gaat plinius. Zijn raad is, dat de voorgevel moet gerigt zijn naar het noorden in de warme landen, naar het zuiden in de koude klimaten, en naar het oosten in de gematigde streken. Zeer oordeelkundig schijnen zijne aanwijzingen in dit opzigt te wezen. Zeer nuttige aanmerkingen ontmoet men ook hieromtrent in de schriften van pansa en dickson. Even zoo weinig onverschillig is de keuze van eenen goeden stand ten aanzien van de huizen in de steden. Altijd, vooral in koude landen, moet men de voorkeuze geven aan dezulke, die den voorgevel naar het zuiden hebben, in voege dat men het volle van de winterzon kan hebben in dat sombere saizoen. 4. Nabijheid van water. Veel eenpariger is de tempe- | |
[pagina 372]
| |
ratuur van het water dan die der lucht; niets is bekwamer om de overmatige hitte van den zomer te temperen, of de gestrenge winterkoude te verminderen, dan de nabijheid van eene groote menigte waters, die daarenboven het voordeel bezit van de schadelijke uitwasemingen op te slorpen, en daardoor de lucht zuiverder en gezonder te maken, vooral wanneer dit water niet stilstaat: want alsdan onderhoudt deszelfs beweging in den dampkring luchtstroomen, die de lucht vernieuwen en ververschen, en haar bederf belettenGa naar voetnoot(*). Van hier, dat de lucht, die aan het zeestrand wordt ingeademd, voor zeer gezond wordt gehouden; en hoewel de zoutdeelen, welke uitgedampt worden, in een zekeren trap schadelijk voor den groei der planten zijn, worden zij als dienstig voor het menschdom beschouwd. De groote meren van zoet water schijnen eenen treffenden invloed op den levensduur te hebben. Nergens levert Schotland zoo talrijke voorbeelden op van hoogen ouderdom, dan in de ommestreken van Lomond, zijnde de grootste en schoonste zoetwaterkom, welke men in Groot-Brittanje ontmoet. Eene naauwkeurige volkstelling in het kerspel Luss, aan de oevers van dat meer, leverde, in den jare 1803, eenëntwintig personen, boven de tachtig jaren oud, onder eene bevolking van negenhonderd drieënvijftig zielen van allerlei ouderdom. Erfelijk schijnt in dit kerspel de hooge ouderdom te zijn. - In verrukking opgetogen, en met reden, zijn altijd de Dichters, wanneer zij de voordeelen bezingen, welke eene heldere en snelvlietende beek voor de gezondheid aanbiedt, stroomende over een steenachtigen grond. Niets is zoo dienstig voor de spoedige beterschap der herstellenden en zwakken, dan zorgeloos en den geheelen dag langs de oevers van zulk eene beek te wandelen, alwaar de frischheid van het water, de zuiverheid der lucht, en hare | |
[pagina 373]
| |
gestadige vernieuwing, hun welhaast de verlorene krachten wedergeven. 5. Nabijheid van bosschen. Niet dienstig is het, onmiddellijk omringd te zijn van groote bosschen, die, behalve dat zij den omloop der lucht belemmeren, en haar bederven door de rotting der afgevallene bladeren, de vruchtbaarheid beletten, en den grond altijd vochtig maken. Maar op eenigen afstand van het huis bevorderen kleine bosschen de gezondheid, door de kracht van den wind te breken, en door het lommer, welk zij in de brandende zomerhitte veroorzaken. Daarenboven hebben de Natuurkundigen in onze dagen aangemerkt, dat alle planten, en vooral de boomen, over dag eene groote menigte gaz oxigène uitwasemen, die niet anders dan zeer gezond zijn kan. Waarschijnlijk is het insgelijks, dat zij den dampkring minder vochtig maken, en den dauw oplossen; hetwelk, van den eenen kant, de waterstof voortbrengt, welke zij opslorpen, en, aan de andere zijde, de oxigène, die de zuiverheid der lucht vermeerdert. Voegzaam echter is het nimmer, vooral in een vlak land, al te nabij een huis boomen te planten; niet genoeg acht geven hier op de Engelschen (en ook de meeste Hollanders) in het aanleggen van Landhuizen, vele van welke al te zeer belommerd zijn. 6. De natuur van den grond. Zeer ongezond zijn zonder tegenspraak de moerassige gronden, waarschijnlijk uit hoofde van hunne uitwasemingen, welke voornamelijk bestaan uit het schadelijkste van alle gazen, de koolwaterstof. Dit is eene daadzaak, duidelijk bewezen door de Tafels, door den Heer muret, Leeraar te Vevey, in het licht gegeven, omtrent de levenswaarschijnlijkheid in onderscheidene distrikten van Zwitserland. Uit deze Tafels, in het Werk van Dr. price voorhanden, blijkt het, dat de helft der kinderen, die in bergachtige landen geboren worden, zevenënveertig jaren bereikt; terwijl dezulken, die geboren worden op een moerassigen grond, bij hunne geboorte geen grooter kans hebben, dan dat zij zesëntwintig jaren zullen oud worden. - Daarenboven rekent men onder de honderd kinderen, die op de bergen worden geboren, vijf, die den ouderdom van tachtig jaren bereiken, en in de moerassige vlakten naauwelijks twee. - Met reden heeft Lord bacon aangemerkt, dat de uitwasemingen der moerassen nadeeliger zijn voor de vreemdelingen dan voor de landzaten; en hij voegt er nevens, | |
[pagina 374]
| |
dat de moerassen, welke open liggen voor eb en vloed, ongezonder zijn dan andere, ongetwijfeld omdat de zee aldaar een grooter getal insekten en visschen aanvoert en laat vallen, die aldaar sterven, en wier verrotting de voorname oorzaak schijnt te wezen van den stank, welken de moerassen veroorzaken. - Het is, misschien, om deze reden, en omdat deze dieren nooit gevonden worden in het water van moerassen, welke turf bevatten, dat deze moerassen op verre na niet zoo ongezond zijn als de andere. - Hoe het zij, een kleiachtige grond, zelfs wanneer dezelve door moerassen niet besmet wordt, is altijd minder voordeelig voor de gezondheid dan de kalkaardige of zandachtige gronden, omdat dezelve het regenwater behoudt, daardoor meerdere malen en bestendiger vochtig wordt, en den dampkring koud en onaangenaam maakt. - De kalkaardige gronden zijn waarschijnlijk, over het geheel genomen, de gezondste, omdat, terwijl zij aan het water doortogt geven, zij tevens de gevaarlijke smetstoffen opslorpen. 7. Brandstoffen. Van veel belang is het, in de keuze van eene woning, vooral in koude en vochtige klimaten, gelegenheid te hebben ter bekominge van genoegzamen voorraad van brandstoffen, zoo wel tot spijsbereiding als om zich tegen de koude te beschutten, om zich bij nacht van licht te voorzien, en vooral om de vochtigheid te verdrijven, die zeer veel nadeeliger is dan de koude, omdat de kleederen daartegen geene beschutting zijn, en er geen ander middel voorhanden is om de huizen daartegen te beveiligen, dan er gestadig vuur te onderhouden. Te dien einde kan men zich bedienen van hout, turf en steenkool. De laatstgenoemde brandstoffe, indien zij van eene goede soort zij, verdient den voorrang boven de andere. Want de houtrook is schadelijk voor de oogen, en de turfrook heeft een onaangenamen reuk. 8. De dampkring. Men zoude kunnen denken, dat aanhoudende vochtigheid voor de gezondheid zeer nadeelig zijn moest. En echter wordt Egypte, een land, alwaar zeer zeker de lucht zoo droog is als ergens, omdat het er nooit regent, en het aan de overstroomingen des Nijls zijne vruchtbaarheid is verschuldigd, voor een zeer ongezond land gehouden; terwijl Ierland, alwaar de vochtigheid van den dampkring bijkans aanhoudende is door den regen en de nevels, met regt vermaard is om de gezondheid, de rijzige gestalte en de sterkte zijner bewone- | |
[pagina 375]
| |
ren. Andere oorzaken werken ongetwijfeld hiertoe mede; doch men kan er ten minste uit besluiten, dat een bestendig vochtige dampkring niet zoo nadeelig is als men wel zoude denken. - Inderdaad, elk begrijpt, dat de temperatuur aldaar eenpariger is; dat men er niet zoo dikmaals en niet zoo spoedig van eene zware hitte tot eene hevige koude overgaat, en wederkeerig; en dat deze gestadige vochtigheid de zintuigen in eenen staat van zachtheid en buigzaamheid onderhoudt, zeer dienstig ter vertraginge van de verharding, aan welke de zwakheden van den ouderdom voornamelijk moeten worden toegeschreven. 9. Eilanden of vast land. De gelijkheid der temperatuur van den dampkring, welke men op de eilanden geniet, de welbevestigde zuiverheid der zeelucht, die hen omringt, de winden, die hen versrisschen en de schadelijke uitwasemingen van daar verdrijven, stellen dezelve over het algemeen tot eene gezonder woonplaats dan het vaste land. Van hier dat er geen land is, hetwelk, naar evenredigheid van zijne bevolking en uitgestrektheid, meer voorbeelden van eenen zeer hoogen ouderdom heeft geleverd dan Groot-Brittanje. Verre overtreft het, in dit opzigt, Duitschland, Frankrijk en de andere landen des ouden vasten lands; en indien men den Heere withurst moge gelooven, moet het vaste land van Noord-Amerika, ten aanzien van de gezondheid, voor hetzelve verre onderdoen. Intusschen heeft een hedendaagsch Schrijver, de Heer barton, in de Amerikaansche Handelingen (American Transactions) aanmerkingen geplaatst omtrent de levenswaarschijnlijkheid in de Vereenigde Staten, in welke hij zeer krachtige bewijzen aanvoert, welke doen gelooven, dat dezelve aldaar zeer groot is, en dat de bewoners aldaar hooger ouderdom bereiken dan ergens elders. Maar misschien is Amerika dit voordeel minder verschuldigd aan zijne ligging op het vaste land, dan aan de groote menigte zijner bewoneren, die bestendig ten platten lande hun verblijf houden, in vergelijking van hun, die in de steden wonen. Van dat gevoelen is ook Dr. waterhouse van Cambridge, die, de gevoelens van Dr. barton bevestigende, er nevens voegt: ‘Aan de middelmatigheid onzer bezittingen moet vooral de goede gezondheid onzer oude lieden worden toegeschreven. Wij zijn niet rijk genoeg om ons aan de weelde over te geven, en niet zoo arm, dat wij een ontijdigen dood zouden | |
[pagina 376]
| |
sterven. Geen mensch is er in dit gelukkig land, die onder den last der behoefte kan bezwijken, althans indien hij geen dronkaard zij.’ Maar het zijn inzonderheid de kleine eilanden en de schiereilanden, van de zee omringd, welke, indien zij geene moerassen bevatten, met groot regt als de wieg en bakermat van oude lieden kunnen worden aangemerkt. Hier ziet men een groot getal het levensperk over de grenzen, in andere landen ongewoon, uitbreiden: en dit voorregt heeft plaats op allerlei breedten. In het Zuiden hebben wij de Bermudes-eilanden, Barbados en Madera; in het Noorden de Hebrides, de Orcadische, en de Shetlandsche eilanden, die altijd gehouden zijn voor een zeer gezond en voor hoogen ouderdom gunstig verblijf. En dit is niet vreemd, aangezien, volgens de aanmerking van Lord bacon, de zeelucht zoo wel het ijs van het Noorden, als de brandende hitte van het Zuiden tempert. 10. Verblijf in eene stad, in een dorp, of ten platten lande. De opeenstapeling van menschen en tamme dieren in eene groote stad; de stinkende uitwafemingen, welke aldaar opgaan uit de slagterijen, de kerkhoven, de riolen, de stallen, de markten, uit eene groote menigte werkplaatsen; de rook, die, gelijktijdig uit vele duizenden schoorsteenen opklimmende, op de stad nedervalt en haar omringt met een dikken damp, die haar van de warmte en het licht der zon berooft, en nog meer de weelde, de zinnelijkheid en de lichtmisserij, het nachtbraken, het laat en ongeregeld ter ruste gaan: om alle deze redenen bijeengenomen moeten noodwendig de steden een zeer ongezond verblijf zijn, in vergelijking van het platte land. Van hier dat onze sterflijsten beslist hebben, dat, indien de levensduur in een dorp op vijftien jaren wordt geschat, dezelve in de hoofdstad niet hooger dan op tien en een half jaar kan gesteld worden. Maar, zal dit verschil plaats hebben, moet het dorp eene goede ligging hebben, op een droogen grond. Op eene flaauwe helling, en nabij een loopend water, moeten er de huizen niet onmiddellijk aan elkander staan, moet er slechts een regel huizen, en geene eigenlijk genoemde straten zijn. Zelfs nog grooter is, op deze voorwaarden, het verschil tusschen de gezondheid van het platte land en die der steden dan ik gemeld heb, naardien de Schrijvers, die de sterflijsten van onderscheidene landen en plaatsen vergeleken | |
[pagina 377]
| |
hebben, berekend hebben, dat er jaarlijks in de groote steden sterven van den negentienden tot den vierëntwintigsten der inwoners, in de steden van middelbare grootte van den vijfëntwintigsten tot den achtëntwintigsten, en ten platten lande van den vijfëndertigsten of veertigsten tot den vijftigsten of zelfs den zestigsten. - Ongetwijfeld moet aan dit groot verschil der sterfte tusschen de steden en het platte land worden toegeschreven de spoedige aanwas der bevolking, welke in Amerika heeft plaats gehad, alwaar dezelve, naar men wil, in eenige provincien om de vijftien jaren verdubbelt, en over het geheel in de Vereede Staten om de vijfëntwintig jaren. Want hier maken de bewoners der steden slechts een zeer klein gedeelte der natie uit. Eenige Schrijvers hebben beweerd, dat de mensch bestemd is om even als de dieren des velds te leven, met de zon op te staan en te gaan slapen, het meeste gedeelte van den tijd in de opene lucht door te brengen, zijn ligchaam tot sterke oefeningen en tot de ongematigdheid der saizoenen te harden, zijne maaltijden naar het gevoevan honger en dorst alleen te regelen, enz. Dit is overdreven. Ongetwijfeld is het gezonder, ten platten lande dan in de steden zijnen leeftijd te slijten; grooter kans heeft men aldaar om er lang te leven. Maar lang te leven is niet het eenige doel onzer aanwezigheid; en wat zoude er van de zamenleving, hare vermaken en genietingen, worden? Welke voortgangen zouden de kunsten en wetenschappen maken, indien de menschen geroepen waren om altijd van elkander afgezonderd te leven, hier en daar over den aardbodem verspreid, zonder de gelegenheid te hebben om onderling te verzamelen? Laat ons niet vergeten, dat de mensch niet bestemd is om eenzaam te leven, en, hoedanig ook de omstandigheden mogen wezen, in welke het lot hem geplaatst heeft, de zucht om zijn aanwezen te verlengen altijd moet bepaald worden door het vermogen om wel te doen. Maar na een nuttig besteden leeftijd in den dienst van zijn land, en tot verbetering van het lot van deszelfs bewoneren, kan het verstandig zijn, zich naar het platte land te begeven, om aldaar de rust te genieten, welke de hooge ouderdom vordert, en aldaar bedaard en stil zijnen loop te voleindigen, door denzelven te verlengen in de aangename werkzaamheden van den landbouw, niet minder belangrijk, maar onvergelijkelijk zekerder, veel voordeeliger voor de gezond- | |
[pagina 378]
| |
heid, meer overeenkomstig met 's menschen ware bestemming, en veel eerwaardiger, dan de ijdele en vermoeijende najagingen van belang en eerzucht. Voordat wij van de woonplaats afstappen, moeten wij van de verandering van klimaat nog met een woord gewagen. Menschen, in een heet klimaat geboren en opgevoed, bevinden er zich gemeenlijk kwalijk bij, dat zij naar een koud klimaat verhuizen. Moeijelijk verdragen zij aldaar de veranderingen der luchtsgesteldheid, welke zij aldaar ondergaan. Niet gewoon aan het nemen van behoedmiddelen, om zich tegen derzelver invloed te beveiligen, en altijd genegen om die behoedmiddelen als nutteloos te beschouwen, lijden zij veel van de ongematigdheid der saizoenen, klagen er bitter over (even als de Italiaansche heer, welke zeide en ter goeder trouwe geloofde, dat de Maan in zijn land warmer was dan de Zon in Engeland) en worden veelal de slagtoffers der winters. - Eveneens is het gelegen met dezulken, die uit een droog naar een vochtig klimaat verhuizen. De Priesters uitgezonderd, die, een geregelder leven leidende, tegen die veranderingen beter gehard zijn dan hunne landgenooten, hebben de meeste Fransche Emigranten, die naar Engeland zijn overgestoken, zich beklaagd over de vochtigheid van dat land. Veel hebben zij er inzonderheid aan de oogen geleden. - Voordeelig daarentegen is doorgaans eene verandering van klimaat voor bejaarde lieden, die uit een koud en vochtig naar een droog en warm klimaat verhuizen. De traagheid, aan hooge jaren eigen, weet er zich wonder wel naar te schikken, dat zij tegen koude en vochtigheid geene voorzorge meer heeft te gebruiken, en de mogelijkheid om dagelijks in de opene lucht te wandelen, zonder er iets door te lijden, is aangenaam en nuttig voor verzwakte en door den ouderdom gedrukte ligchamen. Men wil, dat grijsaards, die zelfs uit Portugal naar Brazil verhuizen, aldaar langer leven. Natuurlijk zouden deze aanmerkingen aanleiding moeten geven, om op middelen bedacht te zijn, om zich kunstmatig een klimaat te scheppen, hetwelk aan oude en zwakkelijke menschen deze voordeelen konde bezorgen, zonder dat zij hun vaderland behoefden te verlaten. Vreemd is het, dat geen Engelschman den inval heeft gehad om zich dit voordeel aan te schaffen. Ligt zoude het vallen, door mid- | |
[pagina 379]
| |
del van kagchels en warmteleiders, eene kamer te vervaardigen, die, aan eene groote Oranjerij palende, van glazen omringd, altijd eene zeer zuivere en zoo zachte temperatuur van lucht als men begeert zoude bevatten. Dagelijks zoude men aldaar het vermaak eener wandelinge kunnen genieten, midden in eenen tuin, die, met bloemen versierd, zelfs door vogelen verlevendigd, het zonnelicht onbelemmerd genietende, de Lente in alle opzigten zou verbeelden, en alle hare voordeelen vereenigen, te midden zelfs van den hardsten winter. Dr. rush verhaalt, dat wijlen Dr. de wit, van Germantown, die bij de honderd jaren oud is geworden, alle de laatste jaren van zijn leven had doorgebragt in eene kamer, die bestendig in dezelfde temperatuur werd gehouden, zoodat hij er zelden eene lucht ademde, beneden de zeventig graden op den Thermometer van fahrenheit, zijnde achttien graden op dien van reaumur. In de noordelijke landen, als Rusland en Zweden, gebruikt men dezelfde voorzorge: alle de huizen worden er bestendig tot den zelfden graad (of een weinig minder) verwarmd, gedurende den winter. Gemakkelijk zoude dezelfde voorzorge kunnen gebruikt worden in de gestichten, welke men zoude kunnen aanleggen voor lieden, in jaren gevorderd, en voor dezulken, die om hunne zwakheden genoodzaakt zijn zich zorgvuldiger voor de koude te wachten. Met regt zouden deze huizen, naar den voorslag van Dr. beddoes, kunnen genoemd worden, bewaarplaatsen des Ouderdoms. Gestichten zouden dit zijn, waarschijnlijk zoo nuttig als vele andere, inzonderheid indien dezelve niet enkel als liefdadige gestichten gebruikt, en aldaar als kostgangers de zoodanigen werden opgenomen, die in staat zouden zijn, de kosten der stichtinge te helpen dragen. |
|