Waarneming van den heer Blavet, aangaande eene tusschenpoozende koorts, met watervrees vergezeld.
Men vindt in de Annales de Médicine pratique de Montpellier, voor 1807, de volgende waarneming: Eene Vrouw werd, ongeveer eene maand geleden, aangetast door eene tusschenpoozende anderendaagsche Koorts, die met alle omstandigheden vergezeld was, welke haar als hydrophobisch kunnen doen beschouwen. In het begin der ziekte waren de aanvallen niet zeer hevig, doch van den beginne was toch de Watervrees en de lust tot bijten aanwezig, voornamelijk wanneer men haar te drinken wilde geven; hebbende de grootste onrust plaats in het midden van den aanval. De vrees voor vloeistoffen, die met afschuw vergezeld ging, was zoo groot, dat de naam alleen des vochts beving en kramptrekkingen veroorzaakte. Ook verscheen eerlang dit verschijnsel zelfs buiten den aanval, en de Lijderesse bragt twintig dagen door, zonder iets anders, dan wat Anijswater, gedurende de tusschenpoozingen, te kunnen drinken. De Heer blavet liet de Zieke anderhalve once Koortsbast gebruiken, met eene drachme Valeriaan; welk poeder, met een aftreksel van Linden- en Oranjebloemen, gedurende de tusschenpoozing werd ingenomen. Deze vermenging was voldoende, om het wederkeeren der aanvallen te verhinderen. Echter voer men nog gedurende eenige dagen met het gebruik van dit middel voort. Nadat de Koorts veertien dagen lang had opgehouden, veroorzaakte het onvoorziens losgaan van een geweer in de nabijheid der gewezene Lijde-