Zedespreuken.
Wij behouden langer de herinnering van het goede, dat men van ons gezegd, dan van hetgeen men ons bewezen heeft.
Men zal verdienste zeldzamer dan rijkdom aantreffen. Wanneer men in de wereld echter de eerste boven den laatsten verkiest, komt het daarvan, omdat wij gelooven slechts rijkdom te behoeven om beiden te bezitten.
De regtvaardigheid toont de regtschapenheid van het hart, gelijk het oordeel die van den geest bewijst.
De dwaas bewondert niet, maar hij verwondert zich.
Men veracht de rol, die men niet spelen kan.
Wanneer de ondeugd zich ooit beminnelijk voordoet, is het alleen daarom, omdat zij soms de form van eene deugd aanneemt.
De zucht naar roem sticht en behoudt; die naar vermaardheid verdelgt.
De opregte zegt alles wat hij denkt, de onbescheidene alles wat hij weet, de openhartige alles wat hij gevoelt.
Er zijn onaangename oogenblikken voor den hoogmoedigen, waarin hij, tot zichzelven gekeerd, zich afvraagt: zou men mij wel gezien hebben, zoo als ik waarlijk ben?
Het belang schept zich een Geweten. De meest bedorven mensch gevoelt altijd de behoeste om een zeker stelsel te bezitten, dat hem gernst stelt. IJdele poging! Het Geweten, door ons hoofd gevormd, wordt altijd gefolterd door dat van het hart.
In het Mengelwerk van No. V. is eene fout ingeslopen: bl. 186. reg. 13. van ond. staat 1750, lees 1730.