Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMerkwaardige bijzonderheden wegens het leven en de lotgevallen van wijlen Joseph Haydn, beroemd toonkunstenaar.(Vervolg en slot van bl. 204.)
De wederzijdsche verknochtheid van haydn en pleyel vertoonde zich bij alle gelegenheden, niet slechts gedurende den langen tijd, welken zij te zamen verkeerden, maar zelfs nadat de noodzakelijkheid van zich te vestigen | |
[pagina 240]
| |
en op eigen wieken te drijven den Kweekeling had verpligt, van zijnen geliefden Meester zich te verwijderen. De uitmuntende lessen, welke hij van hem had ontvangen, ten nutte willende besteden, leide hij zich inzonderheid toe op het componeeren van Sonaten voor het Klavier, wier verdienste wel bekend is. Reeds geruimen tijd waren zij van elkander gescheiden geweest, toen de Kweekeling aan zijnen Leermeester twee dier Sonaten, als eerstelingen van zijn talent, zond, te Straatsburg gecomponeerd, alwaar hij toen woonde, en dezelve grooten opgang gemaakt hadden. Dit geschenk, welk niet anders dan de hulde der dankbaarheid was, had een gevolg, welk, tusschen twee menschen, minder berekend om elkander te achten en te beminnen, eene vriendschapsbreuk zoude hebben kunnen doen ontstaan. Te weten, eenigen tijd nadat haydn het had ontvangen, vroeg hem een Muzijkhandelaar van Londen, (forster, meen ik, was zijn naam) door eenen brief, om drie nieuwe Sonaten van zijne compositie, tevens den prijs bepalende, welken hij er voor wilde besteden, en op voorwaarde van ze hem terstond toe te zenden. Haydn, die thans een groot werk onder handen had, wilde het om deze beuzeling niet staken; maar den voordeeligen prijs, die hem werd aangeboden, ook niet willende van de hand wijzen, zond hij aan den Koopman, met eene Sonate van zijne compositie, de twee, door zijnen Kweekeling hem vereerd, welke hij geene zwarigheid maakte als zijn eigen werk te zenden, overtuigd als hij was dat de Heer pleyel nimmer er een ander gebruik van zoude maken. Het was bijkans omtrent den zelfden tijd, dat een der geassocieerden van het huis van longmann en broderip, insgelijks Muzijkhandelaars te Londen, door Straatsburg reizende, aldaar verscheiden stukken van pleyel's compositie hoorde, wiens naam meer en meer begon beroemd te worden, en bepaaldelijk de twee Sonaten, welke hij aan haydn had gezonden; hij was er van bekoord, kocht eenige van zijne stukken, en verlangde insgelijks de twee Sonaten te hebben. ‘Neen!’ zeide de Componist: ‘ik heb dezelve voor mijnen Leermeester gemaakt, en de dank, welken hij mij daarvoor heeft betuigd, is de eenige prijs, welken ik begeer.’ - ‘Sta ten minste toe,’ hernam de Engelschman, ‘dat zij, tot uwen roem, op uwen naam in het licht worden gegeven.’ Zoo sterk drong | |
[pagina 241]
| |
hij er op, dat de Heer pleyel zijne toestemming gaf, geen vermoeden hebbende, dat haydn reeds ten zijnen eigen behoeve er over beschikt had. Haydn's werk en dat van pleyel kwamen te Londen bijkans gelijktijdig in het licht; doch de eerste kooper, verwonderd dat het huis van longmann het had durven wagen, op pleyel's naam twee Sonaten in het licht te geven, welke hij van haydn zelven had gekocht, en die, zoo als hij meende, van geenen anderen konden wezen, deed deze kooplieden een proces aan, die, van hunnen kant, niet minder verwonderd waren, dat, op haydn's naam, twee Sonaten verschenen, door pleyel te Straatsburg gemaakt, zoo als de geheele stad wist; zij namen derhalve het pleitgeding aan. - Bekend is het, hoe streng in Engeland de wetten op het nadrukken, naschrijven en andere letterdieverijen, welke de Muzijk- en Boekverkoopers zich somtijds veroorloven, worden uitgevoerd: alle kunstminnaars te Londen namen deel in deze zaak, en wisten niet, wat zij er van moesten denken. Intusschen, terwijl het pleitgeding hangende was, kwam onze Kapelmeester, daartoe verlof hebbende bekomen van zijnen Vorst, te Londen, werwaarts de wensch dier zelfde kunstminnaren hem zints lang had geroepen. Bij zijne aankomst werd hij onderrigt aangaande het geschil, waarvan hij het voorwerp was, en, zich herinnerende dat indedaad de twee Sonaten in geschil van zijnen Kweekeling waren, was hij er mede verlegen. De Heer pleyel had, niet lang daarna, toevallig, de nieuwsgierigheid om Londen te zien, zonder te weten dat zijn oude Leermeester er zich insgelijks bevond; zoodra hij het hoorde, haastte hij zich om hem een bezoek te geven. De zaak werd tusschen hen afgedaan; maar, elkander niet willende nadeelig zijn, wisten zij niet, wat zij zouden antwoorden aan de regters, voor welke de belanghebbenden, hun gelijktijdig aanwezen in de stad te baat nemende, hen gedagvaard hadden: zij wisten er niets beter op, dan de eenvoudige waarheid te zeggen, die indedaad, bij genoegzaam alle gelegenheden, ons nuttiger is dan de fijnste leugen. De regters en de kooplieden zelve erkenden de opregtheid der twee Componisten; in plaats van een vonnis, hetwelk hoogstnadeelig zou geweest zijn, werd een accoord getroffen. Haydn kwam er af met de kosten, die in waarheid te Londen buitensporig zijn, en hij gaf drie nieuwe Sonaten van zijne compositie aan elk' der beide uitgeveren. | |
[pagina 242]
| |
Haydn bleef Kapelmeester van Prinse nicolaas van estherazy tot aan diens dood, en behield, na deszelfs overlijden, den titel en zelfs de wedde, die, naar lands gebruik, bestond, deels in goederen, deels in een pensioen: zoodanig was de schikking volgens den uitersten wil van den Prins, aan wiens samilie hij verbonden bleef, zonder dat hij tot eenige werkzaamheid verpligt was. Reden is er om zich te verwonderen, dat een zoo groot man, die zoo beroemden naam had, die in de toonkunst geene weêrga had, niet als Kapelmeester beroepen werd aan 's Keizers hof; nog meer zal men zich verwonderen, wanneer men bedenkt, dat deze Keizer josephus de II was, de meest verlichte Vorst van zijnen tijd, de grootste Vriend der Kunsten, de echtste Wijsgeer. Waar is het, dat haydn, die meer werks maakte van zijne kunst dan van zijne sortuin, met zijn lot te vrede, en te zedig om te gelooven dat zijn talent een meer schitterend lot verdiende, onbekwaam was tot het doen der noodige stappen en verzoeken, om eenen aanzienlijker post te verwerven. Maar, zal men zeggen, hij behoefde er niet om te verzoeken; genoeg moest hem de Keizer kennen, om het zich tot roem te rekenen, de eerste te zijn, welke hem dien post aanbood; dit ook was josephus voornemens te doen in eenen tijd, dat haydn zich te Weenen bevond; zie hier, wat hem zulks belette. Des Keizers Kapelmeester, die het ook van de Hoofdkerk is, was toen zekere gasman, een man van minder dan middelmatige bekwaamheid, maar even zoo bekwaam in de kunst van zich in te dringen, als onbekwaam in zijne kunst, jaloers van aard, een kruipend hoveling, buigzaam, loos, en te gevaarlijker, omdat hij alle deze ondeugden onden den schijn van menschlievendheid en eenvoudigheid bedekte. Aan dezen man deelde de Keizer zijn ontwerp mede, om haydn als Kapelmeester hem toe te voegen. Gasman, die niets meer had te vreezen dan zoodanig eenen ambrgenoot, wachtte zich echter wel, er iets van te laten blijken: met een voorkomen van openhartigheid gaf hij tot antwoord: ‘Sire! met haydn ben ik naauw verbonden, en hem wilde ik liever dan eenigen anderen mij zien toegevoegd; maar ik acht mij verpligt, uwe Majesteit omtrent den aard van zijn talent te moeten inlichten. Zeker is het, dat deze Componist zeer beroemd is, en dat hij het in zekere opzigten verdient te zijn, indien niet van den kant der verbeeldings- | |
[pagina 243]
| |
kracht, waarvan hij geheel ontbloot is, althans om de bekwaamheid, met welke hij van de denkbeelden van anderen zich weet te bedienen, dezelve dermate om te werken en te vermommen, dat het moeijelijk is dezelve te herkennen, ten minste in de geheimen der kunst te worden ingewijd; hij bespiedt alles nieuws, wat er in het licht komt; geen nieuw stuk wordt er gegeven, of hij maakt aanteekeningen van alle de brokken, welke hij verstaat, indien hij slechts hoop heeft, er eenige partij van te zullen trekken. Maar, opdat uwe Majesteit niet moge gelooven dat ik Hem zoek te misleiden, bied ik aan, eerstdaags er een bewijs van te geven. Binnen kort moet ten hove eene nieuwe Opera van eenen Componist van groote verdienste gegeven worden; indien uwe Majesteit het goedvinde, zal ik haydn daarop noodigen, hem tegen over uwe Loge plaatsen, opdat uwe Majesteit over 's mans gedrag gedurende de vertooning moge oordeelen.’ De Keizer gaf zijne toestemming. Statelijk ging diensvolgens gasman haydn op de Opera noodigen, ter aanmoediginge er tevens bijvoegende, dat hij tegen over den Keizer zou geplaatst worden, welken hij verlangde te zien. Ten bepaalden tijde gingen zij te zamen derwaarts. Kort vóór de Ouverture, in zijn' zak voelende, riep gasman: ‘Lompert die ik ben! daar heb ik mijne Musicale Agenda en mijn' bril vergeten; en evenwel heeft de Keizer mij bevolen, van de treffendste gedeelten der Opera, die gegeven zal worden, aanteekening te houden, om dezelve voor hem afzonderlijk te copieeren, en ze in zijne Concerten te voegen. Hebt gij ze bij u?’ - ‘Ja,’ zeide haydn; ‘ik heb die altijd bij mij, als ik op reis ben, [iets, hetwelk gasman zeer wel wist] om de vlugtige invallen, die, wanneer ik alleen ben, mij te binnen schieten, op te teekenen.’ - ‘Zeer goed,’ zeide de verrader: ‘doe mij het vermaak van de thema's van alle de stukken op te teekenen, welke ik u zal aanwijzen.’ Gereed gaf haydn daaraan zijne toestemming. Bij elk merkwaardig stuk, bij elke treffende plaats, bij ieder denkbeeld, hetwelk het kenmerk van oorspronkelijkheid had, iets, dat in dit werk dikmaals gebeurde, verzuimde gasman niet, volgens afspraak, haydn aan te stooten, zoo min als de te veel vertrouwende haydn, in zijne Agenda, | |
[pagina 244]
| |
zijne veroordeeling en zijne schande, immers in 's Keizers oog, zorgvuldig op te teekenen. De Monarch, die de aanteekeningen naauwkeurig onderzocht, eene zoo hatelijke list niet kunnende vermoeden, was van dit oogenblik af van zijnen wensch genezen, om iemand in zijnen dienst te hebben, die, volgens hetgene hij meende gezien te hebben, met de denkbeelden van anderen zich dus onbeschaamd verrijkte. Hoe is het mogelijk, dat een Vorst van josephus des II verdienste dus in den strik konde gelokt worden? De Vorsten, indedaad, zijn niet in staat om alles met eigen oogen te zien, of zelve te beoordeelen; en zij zouden kwalijk handelen met zich op zichzelve alleen te verlaten in dingen, van welke zij geene grondige kennis hebben: hierom moeten zij zeer streng zijn in de keuze van dezulken, welke zij zoeken om voor hun te oordeelen. Met opzigt tot de Kunsten, is de uitsluiting van haydn eene vlek in de Regering dezes beroemden Monarchs. Met de minbelangrijkheid des voorwerps laat dezelve zich niet verontschuldigen: in een welbestuurd Rijk is niets onverschillig; en voorzeker zijn het de fraaije kunsten niet, welke een Souverein moet geringachten, die bij het nageslacht met roem wil gedacht worden. Een gasman was het, derhalve, niet alleen, het was geheel Europa, welk omtrent haydn moest geraadpleegd worden. Hoe is het mogelijk, dat de Keizer heeft kunnen gelooven, op het woord van eenen Muzikant, die, omdat hij zijn Kapelmeester was, daarom niet meer geloof verdiende, dat de man, die een zoo algemeenen roem genoot, slechts een ellendige plagiarius was? Wat al daarbij belang hebbende stemmen zouden niet zijne rooverijen hebben uitgekreten, indien hij er aan schuldig geweest ware! En indien hij slechts met vreemde vederen had gepronkt, waar zoude hij dan denkbeelden genoeg hebben gevonden tot het zamenstellen van zoo vele stukken? Want weinige Muzikanten waren ooit zoo vruchtbaar. Indien men de moeite neme, om de stukken van meer of minder belang, welke hij heeft geschreven, op te sommen, zal men er achthonderd-tweeëntachtig vindenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 245]
| |
Honderd-achttien groote Symphonien, eene soort van Muzijk, in welke hij op eene zoo beslissende wijze heeft | |
[pagina 246]
| |
uitgemunt, dat hij alle zijne voorgangers overtroffen heeft, zonder dat iemand zijner opvolgeren hem heeft kunnen voorbij streven. Indien niet allen waren in het licht gegeven, indien niet allen dagelijks en met veel vuurs wierden uitgevoerd door de jonge kweekelingen van het Conservatoire, zoude men bezwaarlijk een denkbeeld kunnen vormen van de verbazende verscheidenheid van motiven, in een zoo groot getal gebezigd; van dat vuur der verbeeldingskracht, waarvan zij bezield zijn; van het zoo verstandig en gelukkig gebruik van blaasinstrumenten; van den zang, waarmede hij de stukken heeft verfraaid, in de Muzijktaal onder den naam van AndanteGa naar voetnoot(*) bekend, omdat zij voortloopen met eene gemiddelde beweging tusschen langzaam en schielijk; van die werking van het Orchest, altijd nieuw, welke hij onophoudelijk uitvond, en die hij nooit scheen gezocht te hebben; van de verwonderlijke bekwaamheid, eindelijk, met welke hij elke hoofdgedachte, met alle derzelver ontwikkelingen, zonder eenzoonigheid volhield en van nieuws deed voortkomen. In | |
[pagina 247]
| |
de twee laatste opzigten in het bijzonder heeft hij zich boven alle zijne navolgers zeer verre verheven. Bijkans alle zijne Symphonien voor het groot Orchest zijn meesterstukken: die, naar het oordeel van eenige kunstkenners, nog boven de andere uitmunten, zijn de twaalf, welke hij te Londen vervaardigde, toen hij derwaarts was ontboden. Voor een groot gedeelte ontmoet men ook deze onderscheidene soorten van verdienste in de overige stukken, voor een kleiner getal Instrumenten door hem gecomponeerd; zijne kleine Symphonien van vier partijen zijn ten getale van drieëntachtig; indien men de drie of vier eersten uitzondere, gemaakt in eenen tijd, toen hij alle de diepten zijner kunst nog niet gepeild had, en die alleen door de bevalligheid, welke hem natuureigen was, schitteren, zijn allen het werk van vernuft. De Prins, voor welken, zoo als ik heb gezegd, hij dezelve had vervaardigd, maakte er veel werks van, en had tot mededingers alle lief hebbers van de toonkunst in Frankrijk, zoo ras zij aldaar verspreid werden. Sedert zijn er andere soortgelijke werken in het licht gekomen, welke boven die van haydn eenigen voorrang verkregen, dien zij misschien nog bezitten. De reden hiervan is niet, dat men er in vond dien zuiveren smaak, dien liefelijken zang, die eenheid van bedoeling, met de gelukkigste ontwikkelingen gepaard, welke in boccherini insgelijks bewonderd worden; maar omdat de uitvoering zeer moeijelijk is, dat zij niet dan met oneindige moeite begrepen en eigen gemaakt worden, en dat het in 's menschen natuur schijnt te vallen, de dingen op prijs te schatten in evenredigheid van hetgene zij hem gekost hebben. Haydn heeft honderd - drieënzestig stukken gecomponeerd van verschillende soort, in welke de Baryton, zoo als gezegd is het geliefde speeltuig van den Prinse van estherazy, de hoofdrol speelde. Wie doet eene optelling van alle zijne Concerten, Sonaten, allerlei stukken voor twee, drie of vier speeltuigen? Niet minder vruchtbaar was hij in de stem-muzijk; van werken van minder belang telt men zeventien stukken voor twee, drie, vier, vijf, zes en acht stemmen; tweeënveertig voor ééne stem; tweeëndertig Canons, en, gedurende zijn verblijf te Londen, driehonderd-vijfënzestig zoogenaamde Schotsche gezangen, onder welke eenigen op twee stemmen. Voor de Kerkmuzijk bedragen zijne Missen, Offertoires, Te Deums, Salve Regina, Koralen, enz. zevenëntwintig. Men heeft | |
[pagina 248]
| |
van hem veertien Italiaansche Opera's, zoo ernstige en kluchtige als gemengde. De Helden-opera Armida is indedaad, men moet het bekennen, de eenige onder deze, welke verdient vermeld te worden. Het meeste werk had hij hieraan besteed, en dezelve waarschijnlijk gecomponeerd voor grooter Zangers, dan dezulken, voor welke hij verpligt was de overigen te vervaardigen. Men vraagt wel eens, welke de reden was, dat haydn, zoo verwonderlijk in bijkans alle zijne overige stukken, zoo zwak voor dezulken was, welke hij voor het Tooneel vervaardigde? Eene der voornaamste redenen was ongetwijfeld de middelmatigheid der Zangers, welke hij ter zijner beschikking had; daarenboven liet de geringe uitgebreidheid der Zaal, in welke deze stukken gegeven werden, zelden toe, groote kracht ten toon te spreiden. Laten wij er vooral nevens voegen, dat zijn stoute geest door geenerlei beletsel moest beteugeld worden, en dat de karakters van personen, door een dichter geschapen, en de band, waaraan hem de versificatie boeide, hem aan eene bepaalde uitdrukking en vormen verbindende, zijne gedachte prangden en deden verstijven, vernietigende de Oorspronkelijkheid. Gelukkiger, intusschen, slaagde hij in de soort van Muzijk, welke de Italianen Oratorio noemen, omdat de eersten moesten gegeven worden in de kleine Kapellen, Oratorien (Bidplaatsen) genoemd; de Duitschers en Engelschen gebruiken denzelfden naam, voor welken de Franschen, in de voorgaande eeuw, met meer voegzaamheids getracht hebben dien van Hierodrames in de plaats te stellen. Haydn heeft er vijf gemaakt; een in het Italiaansch, een in het Latijn, en drie in het Hoogduitsch: het Italiaansche, getiteld Il ritorno di Tobia (De terugkomst van tobias), is in Frankrijk onbekend, hetwelk zeer jammer is, als zijnde het voortreffelijkste van allen. Het Latijnsche Oratorio voert tot titel: Stabat Mater dolorosa, dikmaals te Parijs gegeven; hetzelve heeft dat van pergoleze niet doen vergeten, wiens onsterfelijke roem gevestigd werd in eenen tijd, in welken de Italiaansche Componisten slechts begonnen te gevoelen, dat de uitdrukking der woorden van meerdere waarde is dan de ijdele zamenvoegingen der wetenschap; van hier dat de weinigen, wien het gelukte dezelve overeen te brengen, daardoor eenen roem behaalden, die hunne namen en werken onzen leeftijd heeft doen bereiken. Het Stabat van | |
[pagina 249]
| |
pergoleze bevat vier of vijf coupletten, welke die van haydn overtreffen; maar dat des laatstgenoemden bevat, in deszelfs geheel, meer verscheidenheid van motiven, krachtiger werking van harmonie, meer rijkdom van accompagnementen; gemakkelijker zoude men, zonder verzadigd te worden, het geheel van haydn's dan van pergoleze's Oratorio hooren. Het eerste der drie Hoogduitsche Oratorio's is bij den naam van de Schepping bekend; slechts eene gebrekkige vertaling daarvan is in Frankrijk bekend. Nog ongelukkiger is de Fransche vertaling van het tweede stuk, getiteld: De zeven laatste Woorden van christus aan het Kruis. Het laatste, de vier Jaargetijden genoemd, is het zwakste van alle zijne stukken; 't is eene poging van zijnen ouderdom; 't is het laatste licht, welk de lamp van zijn vernuft heeft verspreid, welke thans ophoudt te schitteren.
Bij deze bijzonderheden, medegedeeld door iemand, welke de gestadige medgezel der jeugd van haydn was, en voor derzelver echtheid borg staat, voegen wij nog eenige bijzonderheden, zijnen persoon en familiebetrekkingen betreffende. Haydn was klein, mager, van de kinderziekte sterk geschonden, van gering voorkomen, en wiens geest alleen zich vertoonde in het vuur zijner oogen. Hij was gehuwd aan eene Duitsche Vrouw, die eene goede huishoudster was, doch voor het overige niets bezat, hetwelk tot den roem van eenen man van zoo veel vermaardheids iets konde bijdragen. Vader was hij nimmer. Hij had twee Broeders; de eene was een gewoon Zanger in eene Kerk van Eisenstadt, de andere een Componist van Kerkmuzijk, verre beneden zijnen oudsten Broeder, doch die daarom niet te minder zich boven hem verheven waande. ‘Mijn Broeder,’ zeide hij, ‘verstaat zelfs het componeeren niet; in alle zijne muzijk is hij op niets anders bedacht, dan op het uitvinden van krachtige en bevallige zangen; hij is een liefhebber van de Melodie: ik, daarentegen, versta alles, wat de Harmonie moeijelijkst, geleerdst en diepzinnigst bevat. Men geve ons Canons van allerlei soort, omzettingen, Contrapunten van allerlei aard te componeeren, en | |
[pagina 250]
| |
men zal zien, wie van ons beiden zijne taak best volvoere!’ Men zoude hem hebben kunnen antwoorden: ‘Groot, ongetwijfeld, is uwe kunde; maar uw naam is nog niet buiten de muren uwer Kerke uitgegaan, terwijl die van joseph met roem weergalmt van Lissabon tot Petersburg; hij is verhoogd door allen, die weten, dat de fraaije kunsten den bijnaam, die haar onderscheidt, hebben verkregen, om voor hun allen, die dezelve beoefenen, tot narigt te dienen, dat de middelen om te behagen en de zinnen gevangen te nemen datgene zijn, hetwelk zij voor alle dingen moeten nastreven.’ Dit antwoord slaat op alle die ondernemende vernuften, die, in stede van de aandrift der nature, door goeden smaak bestuurd, te volgen, zich vermeten, van de gebaande wegen af te wijken, in den waan van nieuwe te zullen banen; zij meenen, dat zij nieuw zijn, terwijl zij slechts zonderling zijn; zij willen scheppers zijn als de Natuur; maar de Natuur brengt slechts monsters voort, wanneer zij in hare zamenvoegingen van den gewonen weg afwijkt. Somtijds, evenwel, gebeurt het, dat deze gezochte wijze van doen voor eenen tijd opgang maakt bij het verblinde gemeen, welk de verbijstering, die hetzelve bevangt, voor verwondering aanziet; doch, vroeg of laat, keert men tot het natuurlijke en de eenvoudigheid terug. Misschien laten zich deze aanmerkingen op vele andere Kunsten toepassen; dan, om bij de Muzijk te blijven, reeds beginnen de grilligheden, welke ik heb aangeduid, plaats te maken voor andere, wier rijk veelligt van geen langer duur zijn zal; maar, naar het gevoelen van hun, die geene andere dan de wezenlijke en grondige schoonheden op prijs schatten, zullen joseph haydn's stukken in eere worden gehouden nog bij het late nageslacht. |
|