| |
Liefde en dankbaarheid.
(Eene Engelsche Geschiedenis.)
Ouderloos en eigenaar van een groot vermogen kwam de Heer eduard parker op zijn twintigste jaar te Londen. Deszelfs luidruftige vermaken bezaten geene bekoorlijkheid voor een hart, tot zachte en gevoelige aandoeningen uit zijnen aard overhellende. Onvoldaan over het ledige, welk rondom hem plaats had, gevoelde eduard welhaast de behoefte, wezens te ontmoeten, die hem het vermaak der aanwezigheid van nieuws deden gevoelen. Hij herinnerde zich, dat zijn Vader, in de gesprekken, door welke hij zijne jeugd zocht te wapenen tegen de valsche betuigingen van vriendschap, die, bij zijne intrede in de wereld, aan hem ruimschoots zouden gedaan worden, telkens den eerlijken Sir hugues murray had genoemd, als den eenigen hartvriend, welken hij sedert zijne kindschheid had behouden. - Eduard beschuldigde zichzelven, dat hij niet vroeger den inval had gehad van zich bij een' man te vervoegen, welken hij zich voorbereid gevoelde als een tweeden Vader te beminnen. Hij verneemt naar deszelfs woonplaats; hij vliegt daarheen. Weldra verneemt hij, dat Sir hugues niet in Londen, maar naar buiten was vertrokken, om het schoone saizoen door te brengen op eenLandgoed, welk hij in het land van Wales bezat. Hij schrijft aan hem en ontvangt dit antwoord: ‘De Zoon, welken ik had, is te Londen gekomen, en ik was niet daar om hem te ontvangen! Kom: indien gij een oogenblik draalt, zal ik u komen halen.’ Eduard bevochtigde dit papier met zijne tranen; het was alsof hij in het vaderlijke huis zoude terug keeren.
Nog sterker werd deze zoete begoocheling door het onthaal, welk hij op Welshuis ontving. Sir hugues drukte hem tegen zijnen boezem; zoo natuurlijk rolde de naam van Zoon van zijne lippen, dat eduard geenen anderen dan dien van Vader zoude hebben kunnen uiten. Twee jonge meisjes ontmoetten hem: ‘Zie daar uwe Zusters!’ zeide de goede grijsaard. Voor de eerste maal, sints de oorzaken van
| |
| |
zijn leven aan zijne teederheid ontrukt waren, voelde eduard in den grond zijner ziele den troost en de hoop herboren worden. Hij had eene familie wedergevonden; hij sprak, en hij werd begrepen. Zijne heimelijke genegenheden werden voorafgevoeld, zijne wenschen werden voorkomen.
Elizabeth was de eenige Dochter van Sir hugues; maria was zijne Nicht, of liever zijn tweede kind. De eerste deed zich opmerken door regelmatige trekken, eene betooverende gestalte, eene zekere deftigheid, welke haar gansche gedrag en alle hare gesprekken verzelde. De andere, door de gaven der natuur minder begunstigd, werd daarvoor schadeloos gesteld door een gelaat, welks engelachtige zachtheid tot een treffenden tegenhanger diende van elizabeth's majestueuze schoonheid. Hoe groot ook de voordeelen waren, welke de eene boven de andere scheen te bezitten, lang zoude de man, die onverschilligheids genoeg had kunnen behouden, om beide op den regten prijs te schatten, in twijfel hebben moeten hangen, voordat hij eene keuze deed. Maar die keuze stond niet meer in de magt van den jongen parker. Het eerste gezigt van elizabeth had hem te ondergebragt; geene andere verdienste bezat maria in zijne oogen, dan dat zij de Nicht der aanbiddelijke Miss murray was; en in de hitte zijner opkomende drift voedde hij slechts éénen wensch, de eene tot Echtgenoote, de andere tot Zuster te hebben. Overdenking versterkte nog het gewigt van een ontwerp, in het eerst door een onvrijwillig gevoel beraamd. Met welk een zoet genoegen sprak eduard telkens tot zichzelven: ‘Ach! vereer ik niet mijns Vaders nagedachtenis, indien ik door heilige banden mij vereenige met de Dochter van zijnen getrouwen Vriend? Beantwoord ik niet aan zijne oogmerken, indien ik met deze zoo waardige familie de schatten deele, van welke het lot mij te vroeg in het bezit gesteld heeft?’
Weggesleept door deze zoo verleidende denkbeelden voor een zoo edel als vurig karakter, stelde zich, echter, eduard tot eenen pligt, door de kieschheid hem opgelegd, elizabeth van haarzelve te verkrijgen, voordat hij Sir hugues om hare hand durfde verzoeken. De koelheid, met welke zijn eerste aanzoek werd ontvangen, bedroefde hem, zonder hem ter neder te slaan; de eerbiedige hulde, welke hij aan Miss murray deed, spreidde een sluijer over verongelijkingen, over welke de geweldiger hartstogt zoude gemurmureerd hebben. In haar ijskoud zwijgen, in hare trotschen blik verpijnde hij zich niets anders te bespeuren dan de ingetogenheid eener strenge deugd; zelfs durfde hij in de woorden, in welke eene honende versmading doorstraalde, den tweestrijd en de achterhoudendheid van een
| |
| |
jong hart vermoeden, hetwelk, van een onbekend gevoel beheerscht, zichzelf tracht te begoochelen.
Niet lang konden de teedere voorkeuze, de kiesche zorgvuldigheden, van welke elizabeth het bestendig voorwerp was, voor de opmerking harer Nicht verborgen blijven: weldra doorzag de gevoelige en zedige maria het geluk, hetwelk voor de gezellin harer kindschheid werd bereid; en wel verre van die heimelijke jaloezij op te vatten, zoo gemeen onder jonge lieden van hare sekse, dankte zij den Hemel voor de verhooring van hare vurigste wenschen. Aan eduard's verlangens ernstig deel nemende, stelde zij het zich tot pligt, zijne ontwerpen te ondersteunen, - tot zoet vermaak, zijne beminnelijke hoedanigheden te doen gelden.
Met even veel onverschilligheids hoorde Miss murray hare Nicht, als zij omtrent den minnaar had betoond, wiens zaak maria bepleitte. Een natuurlijke afkeer van het aangaan van verbindtenissen, wier gewigt en duurzaamheid elk redelijk wezen moesten afschrikken; de deugdzame vreeze, van de telkens wederkeerende verpligtingen, welke het huwelijk vordert, niet met alle de strengheid, welke haar geweten haar voorschreef, te zullen kunnen vervullen: deze waren steeds de tegenwerpingen, met welke elizabeth zich wapende, om de meest overredende redekavelingen harer jonge vriendin te bestrijden. Door een even zuiveren als kwalijk geplaatsten ijver gedreven, wilde maria hare vertoogen verdubbelen; zij had de smart zich te hooren antwoorden, dat, ten tijde als Sir hugues zich had verwaardigd om zijne Nicht tot zich te nemen, zijn oogmerk geweest was, eene gezellin, en niet eene Gouvernante te geven aan eene Dochter, welke hij genoeg beminde, om haar meesteres over hare gevoelens en hare bedrijven te laten. De goede maria treurde over de verblindheid harer Nicht, meer dan over den hoon, hare vriendschap aangedaan.
Sir hugues had den tijd niet verbeid, dat eenige niet dubbelzinnige verschijnsels hem de heimelijke neigingen van den jongen parker openbaar maakten, om wenschen op te vatten, zoo dierbaar voor zijn Vaderhart. Het geluk van zijn kind te vertrouwen aan den Zoon, welken zijn teeder hart had aangenomen; in den avondstond zijns levens zich aan te merken als het voorwerp hunner zorgen; het leven te kunnen verlaten, zonder angstige bekommernissen omtrent het toekomende met zich ten grave te doen dalen: welk een troostrijk verschiet voor den besten der Vaderen! Van uur tot uur verwachtte hij, dat de jonge gelieven het geheim hunner wederzijdsche genegenheid hem zouden komen mededeelen, en in stilte verheugde hij zich, denkende aan hunne verrassing, als hij hun zoude bekennen, dat hij al sints lang hun geheim doorzien had.
| |
| |
Een onverwacht voorval kwam de zoete droomen storen, met welke zich de goede grijsaard streelde. In den oord, waarin het Landgoed van Sir hugues lag, werden zeer stekende hekeldichten verspreid, tegen verscheiden Dames, welke een feest hadden bijgewoond, dat de Gouverneur van de kleine stad St. Asaph had gegeven. Miss murray in het bijzonder werd daarin zeer bits gehekeld. Sir hugues drukte zich daarover uit met alle de hevigheid eens Vaders, gegriefd in hetgeen hij het dierbaarste in de wereld had. Wat elizabeth aangaat, haar misnoegen kende geene palen; twintigmalen riep zij, dat, indien haar Broeder nog leefde, zij hem zoude oproepen om wraak te nemen van den baldadigen bewerker van een zoo grievenden hoon. - ‘Wie is hij?’ vraagde eduard zeer bedaard. - ‘Geen andere kan hij zijn dan Kapitein wickham,’ antwoordde elizabeth; maar ‘wat gaat het u aan, dat gij het weet, Mijnheer parker? Uwe koelbloedigheid...’ - ‘Kapitein wickham!’ herhaalde eduard stilletjes. Hij geeft Miss murray tijd, om harer woede in verwenschingen lucht te geven, en sprak geen woord meer gedurende den geheelen avond.
's Anderendaags morgens zaten Sir hugues en de twee jonge meisjes aan het ontbijt; eduard verscheen niet. De dienstboden werden ondervraagd; een van hun had hem, met het aanbreken van den dag, de kleine deur van het park te paard zien uitrijden. Men verliest zich in gissingen; maria alleen raadt de waarheid. ‘Hij is uitgereden om te vechten!’ riep zij uit. In het zelfde oogenblik wordt de deur geopend; eenige boeren brengen op eene draagbaar den ongelukkigen jongeling binnen, zwemmende in zijn bloed.
Zijne wonde, schrikwekkende in den eersten opslag, was, echter, niet gevaarlijk. Welhaast vergat hij zelf zijne kwetsuur, om zich alleen bezig te houden met het geluk van zich van nieuws te bevinden in een gezin, welk hij gewroken had. ‘Zie daar, elizabeth!’ zeide de goede maria tot hare Nicht, ‘dien dapperen eduard! hij heeft zijn leven voor u gewaagd.’ - ‘Hij heeft zijn' pligt gedaan,’ gaf Miss murray deftig tot antwoord; en na elken morgen eenmaal naar den toestand van haren wreker te hebben laten vragen, verwaardigde zij zich het overige van den dag niet, er aan te denken, dat hij met haar onder één dak zijn verblijf had. Maar al te diep was het gevoel, welk eduard van deze wreede veronachtzaming had. Elizabeth, die zelfde elizabeth, voor welke hij honderd malen den dood zoude getrotseerd hebben, verliet hem, ontvlugtte hem; en maria, de arme maria, met welke men naauwelijks zich bemoeide, was onuitputtelijk in allerlei bezorgdheden der teederlievendste Zuster. Eduard was er gevoelig voor; hij schaamde zich niet, in hare tegen- | |
| |
woordigheid tranen te storten. Maria beklaagde hem; zij schreide met hem. - Wees op uwe hoede, goede maria! het medelijden is de weg tot liefde!
In weerwil van het sombere leed, hetwelk eduard's hart drukte, namen zijne jeugd en sterkte welhaast de overhand Steunende op maria's arm en dien van Sir hugues, deed hij zijne eerste wandeling over het grasperk, welk rondom het kasteel liep. Wanneer hij elizabeth ontmoette, zeide zij tot hem op een luchtigen toon, dat, indien hij ettelijke malen zich in de zee baadde, er welhaast geen het geringste spoor van zijne wonde zoude overblijven. Zoo veel onverschilligheids griefde de ziel des gevoeligen jongelings; in maria's schoot stortte hij zijne droefheid uit, en de zachtaardige Nicht, meer, misschien, uit deelneming in de gezondheid van haren zieke, dan om elizabeth te verontschuldigen, deed haar best om te bewijzen, dat zij met een zoo bedaard voorkomen alleenlijk zich wapende, om de al te levendige gemoodsaandoening te verbergen, welke zij niet wilde bekennen.
Te zwaar drukte eduard zijn toestand, dan dat hij met eene zoo beuzelachtige hoop zich zoude voeden; hij nam het besluit om stoutmoedig den sluijer op te ligten, welke zijn lot bedekte, en weldra vond hij daartoe gelegenheid. Hij had opgemerkt, dat elizabeth's wandelingen meestal langs de zee liepen, wier oever aan het buitenste van het park grensde. Bij laag water, om zich tegen de hitte des dags te beschutten, begaf zij zich dikmaals met hare boeken of met haar teekenwerk naar eene grot, die eene natuurlijke opening had aan den voet van eene rots. Op zekeren dag zag eduard, die nu wederom begon alleen te gaan, Miss murray naar deze eenzame plaats zich begeven. Hij spoedde zich, om zich bij haar te vervoegen; hem ziende, gaf zij een gil van verbaasdheid. ‘Wees bedaard, elizabeth!’ zeide hij, zijn best doende om eene vrolijke houding aan te nemen: ‘zal ik dan altijd voor u een voorwerp van verschrikking zijn?’ - ‘Maar waartoe deze gedurige vervolging, Mijnheer eduard?’ - ‘Ik, u vervolgen, elizabeth! het is zoo, gij vlugt voor mij, en ik zoek u op; maar is dit eene beleedidiging, welke gij mij niet kunt vergeven?’ - ‘Het is een toeleg op mijne vrijheid.’ - ‘Hoe, wanneer ik niets anders bedoel, dan de mijne aan u op te offeren?’ - ‘O! ik weet wel, dat gij u nog mijnen slaaf zoudt noemon, in het oogenblik dat gij mij in ketens boeidet.’ - ‘Uwe aantijgingen zijn wreed.’ - ‘Zij zijn regtvaardig en onveranderlijk. Mijnheer parker, gij hebt mij de gelegenheid verschaft om eens een einde te maken aan den staat van bedwang, in welken wij wederkeerig ons bevinden; ik wil er mij van bedienen; luister naar mij: grootelijks
| |
| |
zoudt gij u vergissen, indien gij onderstelde, dat ik zoude kunnen getroffen of zelfs gevleid worden door de hulde, welke het u behaagd heeft mij te betoonen, sints gij onder ons woont. Elk lid van uwe sekse, dagelijks met twee jonge meisjes verkeerende, zal zich, even als gij, verpligt rekenen, omtrent eene van haar den verliefde te spelen. Moet ik u bedanken, dat gij aan mij boven mijne Nicht den voorrang hebt gegeven; dat wil zeggen, mij hebt verkozen tot het voorwerp dier verrukkende geestvervoeringen, die, allen voorshands wel overlegd zijnde, geene andere uitwerking kunnen hebben, dan de verveling te weren, die u in deze eenzaamheid mogt vervolgen?’ - ‘Hoe!’ riep eduard uit, ‘Miss murray heeft mij vatbaar kunnen rekenen voor die hatelijke veinzerij, terwijl ik op niets anders dan hare toestemming wachtte, om haren Vader te gaan smeeken om het leggen van onverbrekelijke banden?’ - ‘Mijne toestemming! en waartoe deze ijdele schroom? Mijn Vader ziet niet langer dan door uwe oogen, hoort niet langer dan met uwe ooren; spreek, en hij zal gebieden. Daarenboven, door u met veel geruchts voor mijnen Ridder te verklaren, door mijnen naam met een ergernisgevend gedruisch ten toon te stellen, hebt gij niet een overheerschend regt op mijnen persoon verkregen? Spreek een woord, Mijnheer! en doe mij naar het altaar slepen.’ - ‘Ach! liever zoude ik zelf mij naar den dood willen laten slepen, dan eene uwer gewaarwordingen dwingen! Door welk eene verschrikkelijke onregtvaardigheid vergiftigt gij alle de mijne! Te gering is het dan voor u, mijne liefde te verachten; gij lastert daarenboven mijne oogmerken. Elizabeth! mijne oppassingen, mijne standvastigheid zullen een straal van licht in uwe ziel schieten en u in de mijne doen lezen. Zeg mij ten minste, zeg mij dat het mij geoorlosd is te hopen!’ En dit gezegd hebbende, viel hij
op zijne knieën, hare eene hand grijpende. - ‘Laat af!’ zeide elizabeth, met een stroef gelaat zich verwijderende; ‘en laat dit de laatste maal zijn, dat gij het zult hebben durven bestaan, mij over ontwerpen te onderhouden, waarvan het denkbeeld alleen mij tot straffe dient.’ - ‘Wel nu dan,’ riep haar de jongeling op den toon der wanhoop toe, ‘treed nimmer in deze grot, zonder u te herinneren, dat gij hier mijn doodvonnis hebt geveld!’
Niet dan te duidelijk teekenden alle de trekken van eduard's gelaat de verschrikkelijke wanorde, van welke hij nog een prooi was, toen hij in het kasteel terug kwam. Ligt viel het hem, op de vragen te antwoorden, welke Sir hugues hem deed; wel verre was de goede grijsaard er af van te vermoeden, aan welk eene gemoedskwelling zijn jong
| |
| |
gezin ten doel stond. Maar was er niets ondoorgrondelijks in maria's oogen? Eduard wachtte niet tot dat zij hem vraagde; hij meldde haar, dat hij voornemens was naar de Indiën eene reis te doen. - ‘Ons verlaten!’ riep zij: ‘gij, eduard, ons verlaten! Ach! ik ongelukkige! wat zal er van mij worden?’ - Haar geheim was haar ontvallen. Eduard sidderde deswege: hij had het doorzien; maar hij wilde er nog aan twijfelen. - ‘Indien ik u verlate, maria,’ zeide hij tot haar, ‘zal ik het herdenken aan het beste, het edelmoedigste van alle menschelijke schepselen overal met mij dragen.’ - Onvrijwillig rustte het hoofd van het meisje op eduard's schouder; in zijnen boezem verbergde zij haar blozen en hare tranen. In dit oogenblik verraste hen elizabeth; dieper griefde een verachtende grimlach, een opslag van het oog, vol van kwaadaardigheid, het gevoelige hart der arme maria, dan de hevigste verwijten zouden hebben kunnen doen.
De ongevoeligheid van Miss murray scheen te verdubbelen op het gezigt der tranen, welke zij zag vlieten. Nog dien zelfden avond gaf zij hare begeerte te kennen om een togtje op zee te doen: hare begeerten waren zoo vele bevelen. Eduard zocht zijne droefheid te overwinnen; hij stapte in de schuit, en vatte de riemen: de beide Nichten zaten voor hem. Reeds meer dan eens had hij, in den avond van een heeten dag, aldus met haar langs den oever geroeid. Gemeenlijk koos elizabeth dit uur om eduard Indiaansche liedjes te doen zingen, met welke maria hare liefelijke stem paarde; doch de droefheid heerschte in het binnenste van hunne zielen; zij hielden een diep stilzwijgen. De jongeling sloeg het gezigt neder; hij vreesde, te veel medelijden in de oogen van maria, te veel strengheid in die van elizabeth te zullen aantreffen. De lucht was helder, het water effen; niets anders hoorde men dan het eentoonige kletsen der riemen en het geschreeuw der watervogelen, die rondom het vaartuig flodderden. Eensslags vertoonde zich eene ligte wolk aan den gezigteinder; de wind verheft zich, het water wordt beroerd en begint te schommelen; in de verte laat zich de donder hooren. Eduard spoedt zich naar den wal; doch de golven, die tegen de rotsen klotsten, dreven het broze vaartuig terug; het dobberde op het los geval af; het water liep er aan alle kanten binnen. Eene bleeke kleur verspreidde zich over het gelaat der jonge lieden; eene golf overdekt haar; zij geven eenen luiden gil; te gelijk vallen zij eduard op het lijf; de schuit stoot ... en zinkt!
De onversaagde jongeling verzamelt zijne bedaardheid en krachten; hij vat elizabeth bij den arm; maria hangt hem aan zijn haar; dristig zwemt hij naar den oever. In het oogenblik dat hij dien schier bereikt had, voert hem eene golf
| |
| |
terug. Hij verdubbelt zijne pogingen; maar reeds gevoelt hij, dat zijne krachten hem begeven. ‘Neen!’ roept hij met eene klagende stem: ‘neen! u beiden kan ik niet helpen!’ - ‘Help mij, eduard! help mij!’ riep elizabeth. Hij slaat op haar een wanhopig oog: teeder en smeekende was haar gelaat; haar loshangend haar golfde over haren open boezem; nooit, misschien, had zij hem verrukkelijker geschenen. ‘Help mij, eduard!’ herhaalde zij. Maria had de oogen gesloten; gelaten scheen zij zich aan haar lot te onderwerpen. Nog een oogenblik, en alle drie zullen door de golven verzwolgen worden. Ééne slechts kan gered worden; hij moet eene keuze doen. Wreede kenze! een strijd, te zwaar voor de menschelijke krachten, tusschen de Liefde en de Dankbaarheid!... Eduard neemt zijn besluit; de Dankbaarheid heeft de overhand; hij opent zijne hand, en slaat zijne oogen naar een anderen kant; elizabeth zinkt in den afgrond, en welhaast wordt maria neergezet op de punt van eene rots. ‘Maria!’ zeide eduard tot haar met eene verzwakte stem, ‘ik heb mijne schuld betaald; gij hebt mij bemind, en haar, welke ik beminde, heb ik aan u opgeofferd. Door Dankbaarheid wil ik mij uwer Liefde waardig maken.’ |
|