Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve, over de uitdrukking des gelaats.(Naar het Engelsch.)
Eene onlangs gegevene Proeve schetste ons de Schoonheid der Menschelijke GedaanteGa naar voetnoot(*). Het algemeenst bloot gedragene gedeelte is het Aangezigt, en verdient hetzelve onze bijzondere aandacht, uit hoofde van de uitdrukking des Gelaats, waardoor wij verstaan de uitdrukking der Hartstogten, de wendingen en veranderingen in de Ziel, voor zoo verre die zigt- en kenbaar worden door onze wezenstrekken. Eenige bedenkingen deswege zullen wij in deze Proeve voordragen. De gedeelten des Gelaats, waarin de driften over 't algemeen den zigtbaarsten zetel gevestigd hebben, zijn de oogen en de mond; doch van de oogen verspreiden zij zich met de sterkste trekken omtrent de wenkbraauwen, alsmede in de gedeelten rondsom den mond. Hoe lang en hoe veel de Wijsgeeren ook twisten over de zit- of woonplaats der ziele, wij houden ons ten volle verzekerd, dat zij in de oogen spreekt. Misschien doet men de wenkbraauwen te kort, met dezelve alleen aan te merken, als van de oogen afhangende: want zij hebben, bovenal in aangezigten vol levens, als 't ware eene taal op zichzelve; zij vertoonen eene zeer groote verscheidenheid en verandering, naar de onderscheidene gevoelens en driften, die de ziel beheerschen. | |
[pagina 54]
| |
Eene zekere mate van afkeuring of ongenoegen kan men dikwijls bespeuren in de wenkbraauw eener Dame, schoon zij behendigheids genoeg bezitte om zulks in hare oogen niet te laten blijken. Op andere tijden kan men zoo veel van hare gedachten opmaken uit de lijn even boven hare wenkbraauwen, dat zij waarschijnlijk hoogst verwonderd zou staan, hoe eenig sterveling juist kon zeggen, wat in hare ziel omging, hetgeen, zoo als zij dacht, door geen trek in haar gelaat kenbaar was. Homerus maakt de wenkbraauwen ten zetel van majesteit, virgilius van mismoedigheid, horatius van zedigheid, en juvenalis van trotschheid: en wie weet, of niet elke der driften, door den eenen of anderen der Dichteren, gezegd is in dit deel des aangezigts bijzonder te huisvesten? Dit betreft de driften in 't algemeen. Laten wij bezien, welke van deze tot vermeerdering der Schoonheid medewerken, en welke dienen om dezelve te verminderen. In 't algemeen mogen wij vrijuit verklaren, dat alle teedere en goedaardige driften de Schoonheid vermeerderen; terwijl, in tegendeel, alle onvriendelijke en wreede de Leelijkheid daarstellen: en het is te dezer oorzake, dat goedaardigheid gezegd mag worden ‘de beste trek te zijn, zelfs in het schoonste aangezigt.’ Deze schenkt een bijkomenden en verlevendigenden luister aan de Schoonheid; terwijl de andere een nevel van onaangenaamheid over alles verspreiden. Nogtans zal, ten opzigte van deze en alle andere gemoedsaandoeningen, de gematigdheid misschien grootendeels ten regelmaat der Schoonheid strekken, althans in zoo verre deze in de daden de maatstaf is der Deugd. Zoo kan bovenmatige vreugde al te woest zijn, om bevalligheid op het gelaat te schilderen; zoo kan een graad van smerte, op sommige aangezigten, bij zekere gelegenheden, hoogst vevallig staan. Eenige graden van toorn, schaamte, verbaasdheid, vrees en deelneming zijn schoon; doch al het bovenmatige mishaagt. Woestheid, strengheid, onbeschaamdheid, trots, gemaaktheid, nijd, zijn altoos leelijk. De keurigste vereeniging van driften, welke met mogelijkheid in eenig menschelijk gelaat kan worden waargenomen, bestaat in het juiste mengsel van zedigheid, aandoenlijkheid en zachtaardigheid: elke dezer, op zichzelve | |
[pagina 55]
| |
genomen, is zeer bevallig; maar wanneer zij alle vereenigd zijn - vereenigd op zulk eene wijze, dat ze elkander verlevendigen en ondersteunen - dan stellen zij zoo veel aantrekkelijks zamen, als de driften kunnen doen, om een schoon gelaat op te luisteren. De heerschende drift in de Venus de Medicis is zedigheid: deze vertoont zich in elke harer handen, in hare oogen, en de wending van haar hoofd. - In 't voorbijgaan mag ik hier wel vragen, of niet eene der hoofdredenen, waarom Portraiten, van ter zijde geschilderd, doorheen meer behagen dan die men in 't volle aangezigt ziet, daarin moet gezocht worden, dat zij meer van het zedige hebben dan de andere. Althans gaat het vast, dat de beste Schilders doorgaans liever verkiezen iemand van ter zijde, dan vlak van voren te schilderen; in welke houding de buiging van den hals ook te meer schoonheids heeft, en de driften meer levendigheids en krachts. Zoo werd, ten opzigte van haat, het kwaad oog, 't welk men oudtijds veronderstelde onheil aan te brengen, stijf aanziend ge schilderd; milton geeft dien stand aan den Satan, wanneer hij den gelukstaat onzer eerste Onderen vol misnoegen aanziet. Terwijl de betoovering der liefde doorgaans de eerste maal bij een zijdelingschen oogslag ontstaat. Het is uit hoofde van de groote kracht der behagelijkheid, welke alle zachte driften vergezelt, dat Minnaars en Minnaressen niet alleen in elkanders oog behagelijker schijnen, maar met de daad behagelijker zijn, dan voor de rest der wereld. Wanneer zij zich te zamen bevinden, laten zij de behagelijkste driften met voller kracht op hunne aangezigten spelen, dan in 't bijzijn van getuigen. Dan speelt, gelijk een Fransch Schrijver dit zeer wel uitdrukt, de ziel op hun gelaat, - speelt er op met zulk eene kracht en glans, welke zich niet vertoont als zij van elkander gescheiden zijn, of zelfs wanneer zij zamen spreken in het bijzijn van anderen, die hun onverschillig zijn, of liever een bedwang omtrent de wezenstrekken veroorzaken. De meerderheid, welke de schoonheid der driften heeft boven de schoonheid, welke alleen uit gedaante en kleur ontstaat, is uit het reeds gemelde zonneklaar: of schijnt zulks iemand nog twijfelachtig toe, hij overwege voor een oogenblik de volgende bijzonderheden, van welke iedereen zeker verscheidene voorbeelden ontmoet heeft: Dat er een groot onderscheid zich opdoet in het zelfde | |
[pagina 56]
| |
gelaat, naarmate iemand wel of kwalijk in zijn schik is; dat de schoonste kleur, de fijnste gelaatstrekken en de schoonste gestalte, zonder dat er iets van de ziel levendig op het wezen speelt, even smakeloos, even weinig verrukkend zijn als het schoonste wassen beeld; dat de schoonste oogen, welke men zich met mogelijkheid kan verbeelden, wanneer kwaadaardigheid en woede daarin hare rol spelen, zoo afzigtig worden als het hoofd van meduza. Terwijl, in tegendeel, een gelaat zonder fraaije trekken en middelmatig van kleur, een innemend voorkomen krijgt door het sprekende der oogen, de goedaardigheid van het uitzigt, en misschien een klein bevallig lachje om den mond. Met deze drie dingen zou men het welligt vrij verre brengen, om reden te geven van het je ne sçai quoi, of die onuitsprekelijke bevalligheid van gelaat, waarvan zoo veelmalen gesproken en zoo weinig begrepen wordt. Het blijkt derhalve, dat de Driften schoonheid kunnen geven, zonder den bijstand van kleur of gedaante, en teffens die kunnen wegnemen, waar deze zich op het krachtigst vereenigen om dien luister bij te zetten; en daaruit blijkt te gelijk de meerderheid van dit deel der schoonheid boven de twee andere. Dit kan, in 't voorbijgaan, ons te hulpe komen, om reden te geven van de juistheid der aanmerkinge van plinius, als hij spreekt van laocoon en diens twee Zonen. Hij zegt, dat dit het fraaiste kunststuk was te Rome, en den voorrang verdiende van alle de standbeelden en schilderijen, ten zijnen tijde daar in eene zoo groote menigte voorhanden. Het had geene schoonheden van kleur, om met de schilderstukken te wedijveren; de Apollo van Belvedere en de Venus de Medicis waren even volkomen in evenredigheid als de Laocoon; dan deze had eene grootere verscheidenheid van uitdrukking, dan die andere keurig bewerkte stukken, en het was te dier oorzake alleen, dat het den voorrang van alle verdiende. Ten besluite herinneren wij, dat de hoofdregel van de schoonheid der driften in gematigdheid gelegen is, en dat het ligchaamsdeel, waarin de driften het sterkst spreken, de oogen zijn. Daar drukt de liefde hare teederste taal uit, daar beveelt de deugd, daar bekoort zedigheid, daar vervrolijkt vreugde, daar boeit ons het leed, daar wordt de genegenheid in de harten der aanschouweren ontstoken, daar zelss kunnen vrees, verlegenheid en verwar- | |
[pagina 57]
| |
ring bekoorlijk zijn. Maar alle deze moeten, om te behagen, binnen derzelver juiste grenspalen gehouden worden: want een al te stroef voorkomen van deugd, eene geweldige uitbarsting van drift, eene diepe droefheid en te woeste vreugde, krijgen iets drukkends en onbevalligs. |
|