| |
De bevallige landmans dochter.
Eene Engelsche Geschiedenis.
In een Dorp, op de grenzen van Leicestershire, woonde fallow, een openhartig en eerlijk Landman, een van die ongemeene, doch waardige karakters, gelukkig in zichzelven, en gelukkig in hunne maagschap. Hij bezat en beärbeidde een eigen Landgoed, 't welk een goed inkomen opbragt, en, door zijne kunde en vlijt, meer, dan men van die uitgestrektheid gronds zou hebben durven verwachten. Zulks was genoeg om hem onder zijne buren eenig aanzien te geven. Hij was getrouwd aan een Landmans Dochter, in hetzelfde Dorp woonachtig; zij prees zich meer aan door hare kunde in het landvrouwelijk bedrijf, dan door hare middelen. Bij deze had hij vier Zoons en vier Dochters. De jongens waren, gelijk de Vader, gezond, wakker en vlijtig; de meisjes geleken op de Moeder, frisch, sterk en arbeidzaam; dan één (de Heldin onzes Verhaals) onderscheidde zich van alle de overige; zij scheen van een verhevener aanleg, en tot meer dan een Landmeisje gevormd.
Het zal niet oneigen en teffens dienstig wezen, een hoofdtrek van Landman fallow's karakter op te geven, strekkende
| |
| |
om onze Lezers met hem beter bekend te maken. Bij den aanwas zijns gezins zag hij die omstandigheid niet aan, alleen uit het oogpunt van het verzwaren der kosten van het huishouden, gelijk veler geval is; integendeel, als hem de geboorte van een Zoon of Dochter werd bekend gemaakt, was hij gewoon uit te roepen: ‘God dank! Hoe meer kinderen, hoe meer vreugd!’ Teffens verklaarde hij te meermalen bij dusdanig eene gelegenheid, dat, hoe talrijker zijn gezin werd, hoe vruchtbaarder zijn vee, hoe overvloediger zijn veldgewas.
De jongste zijner Dochteren, lucinde geheeten, overtrof, gelijk reeds is opgemerkt, wijd en verre de overige, zoo in schoonheid en bevalligheid van persoon, als in uitstekendheid van zielsbekwaamheden. Bij een beminnelijk gelaat, waarin de lelie- en rozen-kleur voegelijk dooreen gemengeld waren, had de Natuur haar eene bevalligheid van gestalte geschonken, niet algemeen onder de Landmeisjes, en ook uit de gestalte der Ouderen niet te wachten. In elke beweging, welke zij maakte, zag men iets gepasts, edels en bevalligs. In de schoolonderwijzen, welke zij op het ouderlijk dorp ontving, vorderde zij verre boven hate schoolgenooten.
Zoodanig was lucinde op haar zestiende jaar. Met alle deze uitstekendheden is het geenszins vreemd, dat zij niet alleen het troetelkind harer Ouderen werd, maar ook het voorwerp, 't welk de oogen trok en de harten bekoorde van alle de Boerenknapen in haar eigen dorp en de omliggende plaatsen. Altoos zou zij van eene Boerenkermis wedergekeerd zijn, overladen met linten en andere teekens van liefde, hadde zij dezelve willen aannemen. Dan, deze blijken van onderscheiding, schoon zij niet geheelenal onverschillig konden wezen voor een jeugdig hart, maakten op haar geenen indruk. Zij ontving ze met koelheid, en liet zich niet overhalen om eenig aangeboden geschenk te aanvaarden.
Nogtans was er een onder de Boerenknapen, de jongste Zoon van een niet onvermogend Landman, (wien wij, van wege zijne gelijkheid in sommige opzigten met shakespeare's orlando, den naam van orlando zullen geven) op wien zij nu en dan een lach van goedkeuring sloeg, en wiens pogingen, om haar te behagen, zij met welgevallen aanschouwde.
Orlando was het puikje van de buurt. Hij overtrof alle zijne jeugdige medgezellen, niet alleen in sterkte, vlugheid en bevalligheid van persoon, maar ook in vaardigheid bij elk spel, waarmede de boerenjeugd den tijd kort. Bij deze aantrekkende begaafdheden voegde hij eene andere, bestaande in eene bevallige verkeering, welke de harten van alle Boerenmeisjes tros. Naauwelijks een onder deze, of zij erkende zijne uitstekendheid, en streefde, door alle aanvalligheden ten toon te spreiden, om boven andere zijne genegen- | |
| |
heid te winnen. Orlando, nogtans, was bestand tegen alle deze uitgespannen netten der bekoringe; en, hoewel hij scheen de hoop van elk te begunstigen door een vrij en minzaam gedrag, onthield hij zich van eenige bepaalde voorkeuze. De tijd, om die te doen blijken, was nog niet gekomen.
Lucinde had te meermalen de bekwaam- en begaafdheden van orlando met vermaak gezien. Altoos, schoon zij naauwelijks wist waarom, stelde zij belang in diens uitstekendheid boven anderen, en verheugde zich innerlijk, wanneer hij een wedspel won. Zijn allezins bevallig voorkomen behaagde haar; en, niettegenstaande zij door hare Ouders was aangemaand om het oog op een rijker vrijer te vestigen, gaf zij nu en dan een lach van goedkeuring aan de geestigheden van orlando, en diens pogingen om haar te behagen.
Orlando, bedreven in alle kunstenarijen om het hart van een meisje te bekoren en te vermeesteren, zag met streelend genoegen de eerst ontglimmende vonken van liefdedrift, en was niet zonder hope, dat deze tot voller vlam zouden opblaken. Dan, andere tusschenvallende omstandigheden waren noodig, om die uitwerking daar te stellen.
Lucinde's schoonheid was te schitterend, om zich te bepalen tot den kring harer tegenwoordige bewonderaren. De roem daarvan, zelfs in den eerst ontluikenden staat, drong door tot in de woning van het aanzienlijkst Buiten in de nabuurschap. Hare schoonheid trok meer dan de kennisneming van den eigenaar, den Heer thomas harle, die hare rijpende bekoorlijkheden met telkens groeijende begeerten aanschouwde, en aanmerkte als eene prooi, die hem ten eenigen tijde ten deel zou vallen.
De Heer harle was een dier Land-edellieden, die het grootste gedeelte van hunnen tijd in landvermaken doorbrengen, en nu en dan zich bezoedelen met de kuischheid te belagen van de Vrouwen of Dochters hunner landhoevenaren en andere. Altoos een overgegeven lichtmis geweest zijnde, had hij nimmer de bedwangmiddelen van deugd en welvoegelijkheid gekend of gehoorzaamd. Hij was er steeds op uit, om zich te bedienen en voordeel te doen met het verrassen van onschuld en eenvoudigheid; schoon hij nu en dan ten slagtoffer strekte van list en bedrog.
De ontluikende schoonheden van lucinde had de Heer harle bij aanhoudendheid gadegeslagen, vast bepaald, dezelve aan zijnen wellust dienstbaar te maken, wanneer zij ten volle waren uitgebot. Hij was steeds op middelen bedacht om hare deugd te belagen. Hij had omtrent den ouderdom van vijftig jaren bereikt, en was nu eenige jaren weduwenaar geweest. De spraak ging, dat zijne ongeregeldheden den dood zijner Vrouwe verhaast hadden. Hij had twee Dochters, wat ouder dan lucinde; zij zagen er wél uit, doch trotschheid was het heerschende in beider karakter.
| |
| |
Om te gereeder toegang tot zijne bedoelde prooi te krijgen, stelde de Heer harle den Landman fallow voor, om lucinde tot Kamenier van zijne Dochters, of liever Gezelschapsjuffer, te maken. Zulk een voorstel kon door hare Ouders niet wel anders worden aangezien, dan als een vereerenden stand voor de geliefde lucinde; dit verbijsterde hunne voorzigtigheid, en het voorstel werd diensvolgens gereedelijk omheisd. Zij kwam in die hoedanigheid ten huize haars belagers, en betoonde zich geheel niet ongeschikt tot den post, welken zij bij diens Dochters bekleedde.
Die levensstand viel haar echter niet zoo aangenaam als zij zich beloofd had: want, schoon de Jongejuffrouwen harle niet van bevalligheid misdeeld waren, schoten hare bekoorlijkheden verre te kort bij die van lucinde, op welke, wanneer zij zich bij elkander bevonden, aller oogen zich vestigden. Zij konden de nijdige gewaarwordingen, welke alsdan bij haar opwelden, niet smoren. Dit deed der Dochteren gedrag jegens haar, nadat zij eenigen tijd daar ten huize gewoond had, met zoo veel trotschheids doormengd worden, dat haar staat verre van aangenaam was. Het gedrag van den Heer harle werd, ten zelfden tijde, voor haar lastig. Haar onder zijn dak gekregen hebbende, liet hij geene gelegenheid voorbijglippen, om alle streken en kunstenarijen in 't werk te stellen, waartoe een man, op verleiden afgeregt, in staat is.
Hoewel lucinde, van wege haar verblijf en opvoeding in een stil dorp, slechts zeer weinig wereldkennis had opgedaan, was zij zeer schielijk in staat, de oogmerken van den Baronet te doorgronden; terwijl deze ook, vertrouwende op zijne meerderheid, slechts weinig moeite deed om ze te bedekken. Lucinde besloot, alle hare omzigtigheid op de wacht te stellen tegen dreigende aanslagen.
Den Heere harle verveelde een wederstand, waaraan hij niet gewoon was. Hij besloot met geweld te nemen, indien het hem mogelijk ware, 't geen hij door overreding niet kon bekomen. Welhaast bood zich eene zoo gunstige gelegenheid tot volvoering van zijn voornemen aan, als hij kon wenschen. - Op eenen zomer-avond, wanneer zijne Dochters een bezoek op eene verre verwijderde plaats afleiden, begaf zich lucinde, onvoorzigtiglijk, naar een prieel, gelegen in het diepst van een bogtigen wandelweg, die rondsom de Lustplaats Harle-Hall loopt. Hier zat lucinde, met een boek in hare hand, en de aandacht geheel gevestigd op 't geen zij las. Zij ontdekte den man, wiens nadering zij meest te vreezen had. Onthutst over dit voorval, rees zij terstond op, en wilde naar het huis zich begeven; doch zij werd daarin belet door den Baron, die haar bij de hand vatte en terug leidde, trachtende haren schrik en vrees te doen bedaren. Hij ving daarop met baar een gesprek aan over de Historie, waarin zij
| |
| |
gelezen had; vervolgens kwam hij op een onderwerp, voor hem belangrijker, - namelijk de genegenheid, welke hij haar toedroeg, en het genoegen, 't geen hij zou smaken, met haar in een onafhankelijker staat, dan tegenwoordig, te doen leven.
Lucinde, misnoegd over de strekking van het aangevangen onderhoud, gaf er geen antwoord op, maar trachtte te ontkomen. Hierin, nogtans, werd zij belet, deels door 's Baronets betuigingen, deels door dwang; en zij moest zich getroosten, te hooren, wat hij te zeggen had. In 't einde deed het aanschouwen harer bekoorlijkheden, verhoogd door de wanorde, waarin zij zich bevond, en de stilte der afgescheidene plaats, zijne drift tot zulk eene hoogte klimmen, dat hij oversloeg om zich vrijheden te veroorloven, welke geene deugdzame Juffer toestaat. De bedenking, dat zij zich op een te grooten afstand van het huis bevond om van daar eenige hulp te verwachten, bewoog lucinde in 't eerst om eenig geduld te nemen, en zij zocht door smeeken het dreigend kwaad af te weren; maar dit vruchteloos vindende, nam zij de toevlugt tot wederstandbieden en schreeuwen; van welk laatste middel zij de goede uitwerking weldra ervoer.
Zints den tijd dat lucinde haar verblijf hield ten huize van den Heere harle, had orlando een ledig in zijn hart gevoeld. Hij werd rusteloos en neerslagtig. Zijne gewone vermaken hadden al derzelver aantrekkelijkheid verloren. Ook kon de voorkeuze, die de Dorpsmeisjes hem bij verscheidene landspelen gaven, hem niet meer streelen. Het grootst geluk en genoegen zijns levens ontstond uit het nu en dan zien van lucinde; een vermaak, naar 't welk hij steeds reikhalsde en zocht. Met één woord, hij bevond nu, dat zij een duurzamer indruk op zijn hart gemaakt had, dan hij immer dacht dat eene Vrouw zou kunnen doen. In deze zielsgesteltenisse besteedde hij zijne meeste ledige uren met het wandelen in de ommestreken van het verblijf, waar zij zich onthield, die aan zijne ziele dierbaar was. Hiermede was hij onledig op dat tijdstip, voor lucinde's en zijn geluk zoo hoogst belangrijk. Hij bevond zich dien avond op eene plaats, welke slechts door eene haag van het heilloos prieel was afgescheiden.
Aldaar op eene bank van mos gezeten, botvierende aan zijne sombere gedachten, en geheel niet droomende van 't geen zoo nabij hem voorviel, hoorde hij op 't onverwachtst het geluid eener vrouwestem, welke den toon had van deerlijke verlegenheid. Opgewekt door een zoo onverwacht voorval, rees hij op, en luisterde naauwer toe, van waar dit jammerend geluid kwam. Hem dacht het was eene stem, niet ongelijk aan eene, die hij kende. Een herhaald schreeuwen verzekerde hem, dat hij niet mistastte; hij herkende de stem van haar, om wie hij zuchtte, en, geen anderen prik- | |
| |
kel noodig hebbende, sprong hij over de haag, en het prieel naderende, zag hij eene vertooning, welke zijne geheele gevoeligheid op het sterkst gaande maakte. Medelijden met een verlegen meisje, aangezet door eene nieuwelijks gevestigde genegenheid, vermeesterde voor een oogenblik alle zijne denkbeelden; doch die aandoeningen werden schielijk opgevolgd door minneijver en wraak; deze woelden als een bruisende waterval in zijnen boezem, en hij zou het onderstaan hebben haar te verlossen, schoon zij onder de handen van eene gansche bende roovers geweest ware.
De Heer harle had op dit tijdstip zoo zeer het bevend Landmeisje overweldigd, dat hij zijnen vuilen lust zou geboet hebben, ware orlando niet regt bij tijds haar ter hulpe gekomen. Dan, hij bemerkte die verhindering niet, of hij keerde zich om, en vroeg, met een gelaat, waarop toorn en trotschheid met de kennelijkste trekken te lezen waren, aan orlando, wat hem bewoog hier in te dringen, en hoe hij het durfde wagen, zonder verlof, op zijn Landgoed te komen? - Orlando antwoordde, volmoedig en teffens zedig, dat het geschreeuw eener Vrouwe in nood hem daar geroepen had, en hij oordeelde het pligt, naar de oorzaak van dit schreeuwen onderzoek te doen. De Heer harle voegde hem daarop toe: ‘Wat ook haar geval moge wezen, zij had uwe tusschenkomst niet noodig. Ga derhalve henen; breng er mij niet toe, om, wegens onbeschoftheid, die wraak te nemen, waartoe mijne meerderheid van rang mij in staat stelt.’ - Orlando sprak hierop: ‘Wat van uwe meerderheid van rang ook moge wezen, zoodanige onverantwoordelijke daden, als gij wildet onderstaan, nemen allen onderscheid van rang weg. Ik reken denzelven niet, en ik wil niet vertrekken, eer ik weet, of dit Meisje, dat zich in groote verlegenheid schijnt te bevinden, mijn' bijstand verzoekt.’ - De deerlijk ontstelde lucinde riep: ‘Ik verzoek uw' bijstand, en bid u op het ernstigst, dat gij mij aan mijns Vaders huis brengt: want ik wil niet onder een en hetzelfde dak slapen met iemand, die, in dezer voege, allen eisch op mijne achting verbeurd heeft.’ - Dit zeggende, sprong zij voorwaarts, en, de hand aan haren verlosser gevende, vloog zij op de vleugelen van schrik weg naar haars Vaders woning, latende den Heer harle vol van schaamte en kwelling staan: niet dat hij berouw had, maar dewijl hij duchtte, dat zijn gedrag aan 't licht zou komen,
en om het onverwacht teleurstellen van zijne schendige oogmerken met lucinde.
Toen orlando en lucinde ten huize van den Landman fallow kwamen, vonden zij hem zitten aan de deur onder het geboomte, rookende zijn avondpijpje, onder het genoegelijk gedenken aan den voorspoed, welke zijn werk verge- | |
| |
zelde, en het huisselijk geluk, 't geen hem omringde. Maar welk sterveling, zeide de Zoon van abdallah, den Kluizenaar op de rots, genoot immer onafgebroken geluk? Deze waarneming van den Oosterschen Wijzen werd thans in den Landman fallow bewaarheid. Tot dit tijdstip toe had hij zachtelijk voortgevaren op den stroom des levens, en naauwelijks immer een rukwind ondervonden.
Fallow was niet onderrigt van het gebeurde, ('t geen de onsteltenis van lucinde niet toeliet bedekt te houden,) of hij smeet zijne pijp weg, eene geweldige beving beving alle zijne leden, zijn gelaat gloeide van wraak; eene eiken knods opvattende, wilde hij henen spoeden, om oogenblikkelijk wraak te nemen over de verongelijking, hem in zijne Dochter aangedaan. ‘Laat hij,’ dus sprak de vertoornde Landman, ‘een Baronet, een Lord wezen, - wat raakt dat mij? Ik ben hem, ik ben niemand eenig geld schuldig; en, schoon ik geen zoo groot Man ben als hij, zal hij echter mijne Dochter niet te schande maken. Ik ga hem opzoeken, en al ware hij een Koning, door zijne lijfwachten omringd, zal ik hem zulk een slag geven, als hij nimmer in zijn leven voelde. Dat hij mij in regten vervolge, indien hij wil!’
Dit zeggende, was hij gereed om met allen spoed naar het huis des Edeimans te gaan; wanneer zijne Vrouw, hem dermate hoorende schreeuwen, met hare drie Dochters uit het karnhuis kwam. Onderrigt van de oorzaak dezes geweldig ontstoken toorns, bezat zij, schoon hoogst verbitterd tegen den belager van de eer harer Dochter, eene meerdere mate van bedaardheid dan haar Man, en, omzigtigheid haar de gevolgen voor den geest brengende van het aanvallen eens zoo grooten Heers, vloog zij hemwaarts, sloot de armen om zijnen hals, en stuitte zijne vaart. Lucinde smeekte haren Vader, niet zoo driftig te werk te gaan. Zij bewogen hem t'huis te blijven en te bedaren; doch dit laatste geschiedde niet voordat hij zeer vele strenge aanmerkingen op den Heer. harle gemaakt, en herhaalde keeren gezworen had, dat hij zich op hem zou wreken. ‘Wat,’ riep de eerlijke Landman uit, ‘wat heb ik gedaan om zoodanig eene behandeling te verdienen? Ik, die het mij altoos ten regel gesteld heb, niemand te beleedigen? - Maar hoe groot een dwaas was ik, met mijne Dochter in handen van zulk een zedeloos man te vertrouwen! Ik mogt even goed mijne Ganzen hebben laten gaan, om voedsel in het hol van een Vos te halen!’
De Heer harle had lucinde niet verloren, of hij vervlookte te zijn Geboortegestarnte, dat deze hem ontglipt was; en hij beschuldigde zichzelven, dat hij, in de kunst van verleiding zoo bedreven, zijn plan niet beter had aangelegd. Kwel- | |
| |
ling, na het mislukken van dien aanslag, vervulde zijnen geest, wegens de gevolgen: want, schoon hij zich niet schaamde dit stuk bestaan te hebben, wist hij ten volle, hoe zeer de Landman fallow in den geheelen omtrek geacht en gezien was, en bevroedde, dat eene algemeene verontwaardiging het gevolg zou zijn van dit bestaan; eene verontwaardiging, voor welke de hoogheid van zijnen rang hem niet zou beschutten. - Hij besloot, derhalve, zich voor een tijd te verwijderen, tot dat het hevigste van den storm der opsprake zou zijn voorbij gedreven. Te dezer oorzake ging hij, onder voorwendsel van een bezoek bij een' Vriend af te leggen, naar eene naburige landstreek. Hij nam zijne Dochters mede, die eenigzins in 's Vaders teleurstelling deel namen: want, schoon zij zich met zekere mate van welvoegelijkheid ten opzigte van lucinde gedroegen, zou het haar niet onaangenaam geweest zijn, hare benijde meerderheid in het stuk van schoonheid vernederd te zien.
(Het slot hierna.) |
|