Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZedekundige Schoonheden der Ouden, of keur van Spreuken, Gezegden en Verhalen, getrokken uit Latijnsche Schrijvers. Door N.G. van Kampen. IIIde Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. In gr. 8vo. 296 Bl.Van een Werk, 't geen volgens een bij den aanvange opgegeven plan wordt voortgezet en zichzelve gelijk blijft, valt, bij opeenvolgende Deelen, niets bijzonders te zeggen, noch geeft hetzelve gelegenheid tot bepaalde aanmerkingen, om het verder aan te prijzen, of gebreken, indien zij zich mogten voordoen, aan te stippen. Men leest het vervolg met een zelfde genoegen als het voorgaande, en dankt den Schrijver, die ons dit onthaal voor den geest schenkt, ook dan, wanneer de opgezette spijze, schoon van eene ouderwetsche soort, slechts smakelijk wordt opgedist en in voegzame orde aangeboden. Deze opmerking vloeide ons ter penne uit, toen wij, dit Derde Deel van de Zedekundige Schoonheden der Ouden gelezen hebbende, ons schikten om er eene Beoordeeling of | |
[pagina 662]
| |
Aankondiging van op 't papier te brengenGa naar voetnoot(*). - Van zelve vloeit hieruit voort, dat ons des niets te doen staat, dan op de voorgaande terug te wijzen, en aan te duiden, wat meer bepaald de stoffe des voor ons liggenden Deels uitmaakt. Van kampen, die geene andere, dan de voorheen gebezigde, Schrijvers tot dit Deel gebruikte, treedt onverwijld tot het voordragen van de gezegden en aanmerkingen der Ouden, over de Pligten in bijzondere Betrekkingen. Kinderliefde, Pligten der Opvoeding, en Ouderliefde, met eene bijgevoegde afmaling van de Afgrijsselijkheid des Oudermoords. Huwelijksliefde, Broederliefde. Bij deze laatste alleen bepaald van liefde tot Natuurlijke Broeders sprekende, bevreemdde het ons eenigzins, dat de Schrijver, die te meermalen in zijne Aanteekeningen het een en ander bijbrengt, om de uitmuntendheid van het Christendom aan te wijzen, hier geene maakte, wegens de Christelijke Broederliefde, welke, in die Godsdienstleere, een zoo bijzonderen Pligt uitmaakt. Dan, dit in 't voorbijgaan. - Desgelijks hadden wij, daar de Schrijver van de Vaderlandsliefde spreekt, uit hoofde van zijne schrijfwijze bij andere Pligten, iets verwacht, wegens de bedenking, te meermalen tegen het Christendom aangevoerd, dat hetzelve dien Pligt geheel onaangeroerd laat. De wenk, des bl. 78 voorkomende, is te weinig sprekende. - Afzigtige voorbeelden van slechte Ouders, Kinderen, Broeders, Echtgenooten en Burgers sluiten deze Afdeeling. De Regtvaardigheid in hare voornaamste takken doorgeloopen hebbende, gaat de Verzamelaar over tot de derde Hoofddeugd, Moed. Hier vinden wij Dapperheid en den waren Held afgebeeld, de Grootheid van Ziel, de Grootmoedigheid, de Onverschrokkenheid tegen den Dood, de Lijdzaamheid en Standvastigheid beschreven en voorbeeldelijk opgehelderd; met gepaste aanmerkingen op het overdrevene bij eenigen der Ouden. De vierde Hoofdafdeeling der Zedelijke Pligten vangt van kampen aan met van de Matiging der Driften lessen en voorbeelden uit de Ouden bij te brengen. Hier treedt eerst Zelfbeheersching op, door de Zielsrust zeer eigenaardig gevolgd, en nagetreden door eerlijke Armoede en Verachting des Rijkdoms. Matigheid, Kuischheid en Ingetogenheid sluiten den trein en dit Deel. | |
[pagina 663]
| |
Niet zelden maakt de Schrijver, in zijne, veelal korte, Aanteekeningen aan den voet der bladzijden, aanmerkingen, op onze tegenwoordige Zeden, bij die der Ouden vergeleken, passende: van dien aard treffen wij er eene aan bij het Artikel Kuischheid, welke wij, ten slot dezer Aankondiginge, afschrijven. - ‘Vreemd zal het misschien den Lezer voorkomen, hier enkel voorbeelden van Vrouwelijke Kuischheid te vinden. 't Is waar, van Mannelijke komt, bij valerius en elders, ook hier het een en ander voor, doch (althans wat voorbeelden betreft) alleen ten opzigte der onthouding van een Kwaad, 't welk bij ons niet meer genoemd durft worden. Hierin stelde men voor eenen Man verdienste; doch dat hij ook, even als de Vrouw, buiten het Huwelijk, pligten van Kuischheid te vervullen had, hieraan geloofde men naauwelijks; waarom ook de voorbeelden bijna geene zijn.’ Wij verlangen naar het vierde Deel, en dus naar de voltooijing des hier kortelijk, wat den inhoud betreft, geschetsten Werks. |
|