| |
| |
| |
De Vrouw is de Baas. Eene zeer klare waarheid, op eene zeer bevattelijke wijze aangetoond; door A. Fokke, Simonsz. Met Caricatuur-platen. Te Amsterdam, bij H. Moolenijzer. 1810. In gr. 8vo. 148 Bl.
Hetgeen dezelfde Schrijver in soortgelijk boekdeeltje als eene geheimzinnige magtspreuk had behandeld, wordt nu door hem als eene zeer klare waarheid voorgesteld; trouwens ieder ding heeft twee handvatsels, en wij ontveinzen niet, dat wij het tegenwoordige den Heere fokke wel het liefst aanprijzen; zoo blijft hij toch, naar ons oordeel, wel het best in zijn vak. Hij schrijft nu wederom voor Jan en Alleman, (eene wat al te groote uitvoerigheid en het terugkomen van dezen of genen geestigen trek hindert Jan en Alleman juist niet zeer) en in dit geschrift vat de Schrijver nu weder voor Jan en Alleman den juisten toon en stijl. ‘Hoort dan, Romannetjes-Kouranten-Boerenkrant-Louw en Krelis- enz. enz. Lezers!’ hij ‘zal u dan reis vertellen wat velen uwer elk in zijn huisgezin al bij lange ondervinding weten, namelijk dat de Vrouw Baas is; maar al weten we al reis een ding voor onszelven heel net, we hooren toch graag een ander er ook van praten, ja zelfs veel liever dan van 't gene waarvan we niets weten; want dan zijn we zoo overal thuis, - dan kan men zoo overal op zeggen: daar hebje waarachtig gelijk in. Dat's bij mijn ziel net zoo als het is!’ enz. En dus geeft hij zijn plan op: ‘Mijn voornemen is om je vooreerst te vertellen dat de Vrouw de Baas is; dan wat een Man en wat een Vrouw is - dat weet je lui (zult ge zeggen) toch wel bij ondervinding, althans de getrouwde, en de meeste ongetrouwde (men zou zeggen hoe is het mogelijk!) weten het ook al. - Evenwel ik meen het nog al eenigzins anders dan gij u zoo oppervlakkig, naar uwe zondige ingeboren geneigdheid, verbeeldt. - Dan zullen wij reis zien of het nuttig en goed is dat de Vrouw de Baas zij - verder zal ik u reis duidelijk
uitleggen hoe de Vrouw eigenlijk de Baas wordt, en wat soort van Baasschap zij oefent - en dus welke Vrouwen de noodige eigenschappen hebben om de Baas te kunnen zijn, want dat is al heel niet hetzelfde. Wel hei wat! - en dan eindelijk zal ik u zoo in een en andere Huishoudens brengen, waar de Vrouw Baas is; maar het kon ligt gebeuren, dat ik, buiten mijn weten, een of ander lezer reis thuis bragt, dat moet je dan zoo kwalijk niet nemen. - Ik kan dat immers niet helpen, ik ken al mijn lezers niet, anders zou ik het waarlijk wel laten om sommige thuis te brengen.’
| |
| |
Bij het opgeven van het plan en beloop, bij wijze van uittreksel, verliezen deze soort van geschriften grootendeels het gelachverwekkende en geheel derzelver aardigheid, en wij gunnen onzen Landgenooten gaarne eene thans wel noodige vervrolijking, waartoe dit Stukje ons nog al zeer geschikt voorkomt; wij zeggen er daarom verder ook niets van, dan alleen, ('t geen tevens tot eene proeve dienen kan) dat wij al aanstonds regt geestig vonden het betoog, hoe het voor Jan en Alleman thans broodnoodig wordt Grieksch te leeren, daar de ijverige geleerden, voornamelijk der Franschen, dagelijks iets nieuws en voor alle menschen hoogstnuttigs uitvinden, 't welk volstrekt eenen Griekschen naam hebben moet; en dat, als het zoo nuttig stelsel van juiste gelijkheid in maten en gewigten hier te lande in gebruik komt, in derzelver namen Latijn, Fransch en Grieksch onder elkander gekoeskoest en gehakkemoest wordt, en niemand dan een half kopje half grutters waren of een slokje zal kunnen koopen, zonder iets of wat Grieksch te kennen; terwijl het aan het eind van dat Hoofdstuk ons waarlijk eene aardige verrassing was, dat juist onder en door hetzelve: ‘de Vrouw is de Baas,’ regt voelbaar was aangewezen. Ook het vierde Kapittel: ‘hoe de Vrouw de Baas wordt,’ beviel ons bij uitstek, en het geeft den Vrijer menige nuttige les. Grappig vergelijkt de Schrijver het vrijen en trouwen bij den bekenden ronden kermisdans:
‘Komt geeft den Boer een stoel,
Komt geeft den Boer een kermisstoel, enz.
Komt neemt den Boer een stoel, enz.
Komt neemt den Boer zijn geld, enz.
Komt geeft den Boer wat klop.
met welke groote en belangrijke coup de dans, door het verloopen der dansers van hunne plaats, natuurlijk van zelfs geëindigd wordt. Men ontneemt allengs aan de Vrouw al wat men aan de Vrijster gegeven of ingewilligd had, en geeft haar, om den dans te besluiten, niet zelden nog wat klop toe.’
Hieruit kunnen de Vrouwtjes zien, dat zij met dit werkje, als juist niet eenzijdig tegen haar ingerigt, zich mede eens kunnen vervrolijken; hetzelve, voor 't minst, zonder toorn, en alzoo zonder benadeeling van hare dierbare gezondheid, kunnen lezen; hetgeen wij haar te stelliger verzekeren, daar ‘einde goed alles goed’ maakt, en de Schrijver bij het besluit rond verklaart, dat alle gehuwde lieden het Baasschap zuiver behooren te deelen; hetgeen toch wel het meeste
| |
| |
is, dat het Vrouwtje, zelfs vóór het huwelijk, vorderen zal.
In het vroegere werkje: de geheimzinnige Magtspreuk, had de Schrijver, zegt hij, ons ‘in de zaal en in de geheimste vertrekken gebragt, maar daar was het Jan en Alleman te donker, ja 't was er zelfs te donker voor sommige geleerde en gebrilde Heeren, die toch anders, door middel hunner brillen, nog al in duistere plaatsen kunnen zien; ja zelfs geleerde katoogen, die in het stikdonkere kunnen zien, betuigden, dat ze niet veel in de geheimste vertrekken onderscheiden konden.’ Wij nemen het den Heere fokke in 't geheel niet kwalijk, zoo hij hier misschien reis ons bedoelen mogt; en het zou ons in het geheel niet bevreemden, dat wij hem (in onze Letteroef. voor 1808. bl. 173) een weinig hadden op zijn zeer getrapt: want
| |
Elk meent zijn uil een valk te zijn. Een Hollandsch Spreekwoord; Zoölogiesch, Ironiesch Komiesch en Ekonomiesch verklaard. Door A. Fokke, Simonsz. Te Amsterdam, bij A.B. Saakes. 1810. In gr. 8vo. 35 Bl.
Met dit Stukje wordt nu 's mans Verzameling van eenige, hier te lande gebruikelijke, Spreekwoorden, op eene vrolijke, onderhoudende en gemeenzame wijze verklaard en opgehelderd, naar het schijnt, besloten; immers wij ontvangen hier, voor deze en de vijf vroeger uitgegevene gelijksoortige Verhandelingen, dit algemeene Titelblad, met Voorberigt en Inhoud der Stukjes, waardoor de Schrijver dezelve voor het verslingeren behoeden wil.
De behandeling van dit Spreekwoord is geheel in den vroegeren geest; en 1) wordt ons geleerd, wat Uilen en Valken zijn in eenen natuurlijken zin. 2) Wat die vogels in een' allegorischen zin beteekenen. (Rang, rijkdom en roem. Voorts het luchtig gevogelte, dat men meisjes heet, waarvan het vader Cats reeds zegt. Sommige lieden doen het ook met kleine Uiltjes, Uilskuikentjes, die zij hunne liefhebberijen noemen.) 3) Eindelijk wordt getoond: welk gtoot nut die meening aan het gansche menschdom toebrengt.
Het Stukje verdient, in zijne soort, onze aanprijzing; doch ons bestek gedoogt niet, dat wij er veel uit aanstippen. Alleenlijk daar de Heer fokke, bl. 23, ook onder de Uilen, die sommigen voor Valken hielden, effecten heeft opgenoemd, waarvan hij zegt: ‘Och! ik bidde u, toon hun de onbestendigheid en nietigheid van deze dingen niet aan: het is hunne Valk, waarlijk een na veel zwoegens en arbeids dikwijls met het zweet huns aanschijns betaalde vogel. Zeg hun niet, dat ze er, naar uwe gedachte, mede bekocht zijn;
| |
| |
want dat het beest, in uw oog, als twee druppelen waters naar een Uil gelijkt, en dat ze zelf, zoodra hunne oogen tot een ander leven opengaan, dat zullen ontdekken,’ - zoo willen wij zijn Ed. te kennen geven (absit invidia dicto) dat zeer velen, al zeggen wij 't niet, dit thans maar reeds al te wel begrijpen; en dat wij alzoo niet hopen, dat hetgeen hij er bijvoegt te dezen aanzien waarheid zal zijn: ‘Het is volstrekt noodig, tot instandhouding der Maatschappij, dat zij het goede beest voor een Valk blijven houden, en er zich gedurende geheel hun leven mede vermaken.’
De benaming, Edel geboren Heeren! waarmede de Heer fokke alle de Leden des Departements: Tot Nut van 't Algemeen, in den aanvang begroet, en zijne verdediging daarvan, is onderhoudend; en aan 's mans verzoek bij het slot, zoo veel dit ook ons gelden mogt: ‘dat wij dezen zijnen Uil, dien hij ook noodzakelijk voor een Valk houden moest, wilde hij hem der vertooning waardig keuren, ook maar, om vredes wil, voor een Valk gelieven aan te zien,’ voldoen wij gaarne, al wilde hij ook zijne straks genoemde geheimzinnige magtspreuk er hebben bijgevoegd, in hoop dat dit dan ook den vrede tusschen hem en ons bewaren zal. |
|