schrijven, op poene van verstek en een perpetuum silentium; verleenende den eischer tot het schrijven van kleinigheden alle mogelijke permissie, echter onder die expresse mits en voorwaarde, dat het een ieder zal vrijstaan, dezelve, naar zijn welgevallen, te lezen of niet te lezen, enz. enz.’
De titel doet zien, dat men dit werk onder de luimige en grappige moet rangschikken; de plaat, en het doorbladeren van het boekje, overtuigt ons ook, dat zich de Schrijver daartoe alle moeite geeft, en is de Reiziger aan het slot van dit eerste Stuk van het eerste Deel ook nog maar tot Ouderkerk aan den Amstel gevorderd. Wij volgden hem tot nog toe niet zonder eenig vermaak, vonden nog al iets dat in ons oog grappig en aardig is, eenen onschuldigen lach verwekt, en alzoo, bij de tegenwoordige vrij algemeene neerslagtigheid van geest, eene heilzame werking kan doen. Echter ontmoette ons ook het een en ander, dat wij niet durven rekenen tot de geheel onschuldige scherts, veel naar ons gevoel wat al te ver gezocht en gedwongen, en hier en daar eene ons vervelende langwijligheid. Om bovengemelde redenen intusschen verkiezen wij geene bijzondere aanwijzing te doen: voor den Schrijver ware dit nutteloos; en wat den Lezer betreft... het boekje is nog al van de slechtste niet.