de zeventigste verjaardag van den vader, en deze zeide toen tot Doctor wigmund, zijnen vriend: ‘Ziet gij nu wel,
Doctor! wij hebben mijnen zeventigsten verjaardag beleefd. Maar nu dertig jaren geleden geloofde ik niet, dat mijne proef, tegen welke gij toen reeds met eenen geest der voorzegging mij hebt gewaarschuwd, ten opzigte van florentijn zoo ellendig slecht zoude uitvallen. Ja Doctor, er bestaan eene Nemesis! Zij straft mij over mijne dwaasheid, dat ik, zonder daartoe door de natuur te zijn verordend, de rol van een' Zonderlinge spelen wilde, en mij met name in eene zoo hoogst gewigtige zaak als een dwaashoofd gedroeg. - Werd deze geschiedenis in eenen Roman verhaald, men hield dezelve voorzeker voor een onnatuurlijk verdichtsel.’ - ‘ô Neen; (was het antwoord.) Gij hebt zelfs in de wezenlijke wereld uws gelijken. Ik zal u slechts twee beroemde namen opnoemen, die mij juist invallen. Rousseau, die door zijne Emile eene geheele verandering in het vak der opvoeding wilde bewerken, zond zijne kinderen in een vondelingshuis; en Mevrouw de genlis, als schrijfster van vele werken over de vorming der jeugd bekend, gaf hare twee dochters voor weeskinderen uit, en liet dezelve als zoodanige in Londen opvoeden.’ - Dit is indedaad genoegzaam, om een ieder, ten aanzien van het al of niet waarschijnlijke des verhaals, den mond te stoppen.